Aan de orde is het debat over het onderzoeknaar het optreden van politie en justitie in de Schiedamse moordzaak.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter. Vandaag gaat het om de moord op een klein meisje, Nienke.Het gaat over haar vriendje, Maikel, die de moordpoging overleefde. Ik hebgeen woorden voor wat deze kinderen is aangedaan, voor het onnoemelijke leedwaar de ouders en de familie van Nienke en Maikel mee moeten zullen moetenleven. Het gaat vandaag om Cees B., de man die meer dan vier jaar onschuldigin de cel zat, het gaat over het optreden van de politie, het OM, het NationaalForensisch Instituut (NFI), de rechters en de minister. Het gaat over eenzaak die het vertrouwen in de Nederlandse rechtsstaat diep heeft geschokt,een zaak die iedereen beroert. Voor GroenLinks is de kern van dit debat devraag of de minister in staat is, op geloofwaardige wijze het geschonden vertrouwenin de rechtsstaat te herstellen.
Het rapport van de heer Posthumus geeft inzicht in de manier waarop destrafprocedure in de Schiedamse parkmoord is verlopen. Iedereen is het erovereens dat fout op fout is gestapeld. In een angstaanjagend lange opsommingconstateert de heer Posthumus wat er mis is gegaan. Wij hebben allemaal hetrapport gelezen, ik ga hier niet alle fouten en onvolkomenheden opsommen.Van hoog tot laag, van politieagent tot de minister, zijn er onbegrijpelijkekeuzes gemaakt. Op ronduit onprofessionele wijze zijn onderzoeksproceduresgeschonden, is de registratie van het verloop van het onderzoek achterwegegebleven, zijn er strategische en fatale keuzes in de opsporing gemaakt enis er geen enkele ruimte geboden aan de gedachte dat de werkelijkheid, demateriële waarheid er misschien ook anders uit had kunnen zien, dat CeesB. de dader niet zou zijn.
Cruciaal in de opsporing en vervolging waren de vrijwel direct weer ingetrokkenbekentenissen van Cees B. en het DNA-onderzoek. De heer Posthumus constateertdat er wel degelijk rechercheurs waren die twijfelden aan de bekentenis vanCees B., welke twijfel niet of nauwelijks werd uitgesproken. Cees B. leekniet op de omschrijving die Maikel van de dader gaf, er waren geen sporenvan Cees B. op de plaats van het delict, en hij paste niet soepel in de tijdlijnvan de gebeurtenissen. Dit alles staat op de pagina's 70 en 71 van het rapport.Desondanks spitste het opsporingsonderzoek zich toe op Cees B. Uit de interviewsblijkt dat de leider van het onderzoek en de zaaksofficier van mening warendat het aan de buitenwereld een verkeerd signaal zou geven om na de bekentenisvan Cees B. onderzoek te doen naar andere verdachten. Want als dat bekendzou worden, zou de indruk kunnen ontstaan dat politie en justitie niet overtuigdwaren van de schuld van Cees B. Onderzoek naar andere verdachten of andererichtingen zou de zaak tegen Cees B. zwakker maken. Wat stond centraal? Hetvinden van de materiële waarheid, de werkelijke dader, of wat de mensenop straat zouden kunnen vinden van de politie en het OM? Posthumus stelt terechtdat het meer een teken van kracht en zorgvuldigheid is om andere scenario'ste blijven onderzoeken.
Maikels verklaring was een ander scenario. Hij gaf een goede beschrijvingvan de werkelijke dader, Wik H. Deze beschrijving kwam overeen met anderegetuigenverklaringen. Deskundigen twijfelden niet aan het waarheidsgehaltevan de verklaring van Maikel, maar de politie wel. Maikel werd op het schunnigeaf gemangeld. Posthumus constateert dat Cees B. niet zou zijn veroordeeldals Maikel als kroongetuige was benaderd. In plaats daarvan dreigde de politiede ouders zelfs met ontzetting uit de ouderlijke macht, als ze hun zoon nietzouden afstaan aan de politie. Wie verzint zoiets? Graag een reactie van deminister.
Het veilig stellen van DNA-sporen is in de soep gelopen. Het is schokkendom te lezen hoe is omgegaan met het lichaampje van Nienke, waarbij waarschijnlijkessentiële sporen verloren zijn gegaan. De DNA-sporen die wel zijn verzameld,leverden een diffuus beeld op. De onderzoeker en de deskundigen van het NFIwaren het niet eens over de te trekken conclusies. Wel twijfelden ze allebeiaan de betrokkenheid van Cees B. bij de strafbare feiten. Het aangetroffenmateriaal op de veter, het moordwapen, was niet van Cees B. Het materiaalwees, zij het soms onduidelijk, in de richting van een mannelijke derde persoon.Op 10juli 2001 volgt een gesprek tussen mensen van het NFI en de zaaksofficier.Hoe het er in dat gesprek aan toe is gegaan, weten wij niet. Wat wij wel weten,is dat de zaaksofficier niets met deze twijfels gedaan heeft.Ook de advocaat-generaal deed niets met de fundamentele twijfels van het NFI.Over nota bene het moordwapen, de veter, zei de advocaat-generaal in haarrequisitoir: onderzoek aan de veter waarmee Nienke was gestranguleerd heeftgeen resultaat gehad, ook niet met de zogenaamde LCN-methode. Terwijl de DNA-sporendie het NFI vond op deze veter niet van Cees B. waren. Dat stond vast. Ikkan niet anders zeggen dan: horen, zien en zwijgen. En zo gaat het maar door.De waarheid werd in het keurslijf van het Openbaar Ministerie gepropt. Zonderaanziens des persoons moest en zou Cees B. veroordeeld worden, met als rechtvaardiging:wat zouden de mensen wel niet denken als Justitie niet overtuigd was van deschuld van Cees B.? En wat zou u daarvan denken, minister? Wat vindt u ervanen wanneer werd u op de hoogte gesteld van wat er in deze zaak speelde? Heefthet College van procureurs-generaal u op de hoogte gesteld van de gesprekkendie hebben plaatsvonden tussen het NFI, de zaaksofficier en de advocaat-generaal?Was u op de hoogte van de twijfel? Kunt u precies aan de Kamer duiden hoedat in zijn werk is gegaan?
Politie, Openbaar Ministerie en de minister van Justitie doen voorkomenalsof dit een betreurenswaardig incident is waarin fout op fout is gestapeld.Net zo'n betreurenswaardig incident als de Zaanse paskamermoord, de zaak vande Vier van Putten en de vuurwerkramp in Enschede. Keer op keer zien wij inschokkende strafzaken hetzelfde patroon. Politie en Openbaar Ministerie willensnel een verdachte achter slot en grendel hebben en gaan daarbij door rechtsstatelijkeroeien en ruiten. Wat zouden de mensen anders niet denken?
Prof. Wagenaar drukte dat eergisteren krachtig uit: het ging om een patroonvan gelijk krijgen en niet om waarheidsvinding. En heb je geen bewijs, danreproduceer je het maar. Dat is de dagelijkse praktijk, aldus de voorzittervan de Nederlandse Vereniging van Strafrecht Advocaten. De minister zei daarentegenin zijn brief dat er geen aanwijzingen zijn dat soortgelijke dwalingen zichvaker hebben voorgedaan. De minister vindt het dus een incident. Minister,ik vind dat u moet onderzoeken of dat zo is. Ik vraag u of u dat ook zal gaandoen. Wat mijn fractie betreft zijn dit geen incidenten meer. De door Posthumusgeconstateerde fouten zitten diep ingesleten in de opsporingspraktijk. Sommigefouten zijn banaal en andere ernstiger. Want wat doe je als officier van justitiemet afwijkende onderzoeksuitkomsten? Die negeer je dus gewoon maar.
En de minister vond het een hele troost dat er in ieder geval door hetOpenbaar Ministerie geen opzettelijke fouten waren gemaakt. Wat Posthumusbeschrijft, is een proces waarin de zaaksofficier en de advocaat-generaalwillens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat door hun zwijgenCees B. veroordeeld werd. Dat is in juristentermen voorwaardelijke opzet,waarvoor al velen zijn veroordeeld.
De analyse van GroenLinks is de volgende. Vanaf de jaren tachtig is dedruk op het Openbaar Ministerie steeds groter geworden; er moet gepresteerdworden. Allengs is de kwaliteit van het werk van de politie en het OpenbaarMinisterie naar de achtergrond gedrukt. De Van Traa-enquête maakte datklemmend duidelijk. Wie teruggrijpt naar de rapporten van de parlementaireenquêtecommissie-Van Traa leest bevindingen die net zo goed op de Schiedamseparkmoord van toepassing kunnen zijn. De commissie constateerde een normerings-,gezags- en organisatiecrisis in de opsporing. De commissie-Van Traa zag datde toenmalige crisis de legitimiteit van de rechtshandhaving raakte. Het gaat,zo stelde de commissie, om ernstige problemen binnen een essentieel onderdeelvan de democratische rechtsstaat; een levende rechtsstaat duldt geen ongecontroleerdterrein in de rechtshandhaving en opsporing.
Minister, de huidige justitiële crisis is niet te bezweren met obligatemaatregelen zoals op het punt van het creëren van tegenspraak binnenpolitie en Openbaar Ministerie. Mij dunkt dat dit er toch gewoon behoort tezijn in het werk van deze mensen. Het komt er op aan dat er een daadwerkelijkecultuuromslag plaatsvindt waarmee de magistratelijkheid terugkeert in hetOpenbaar Ministerie. Het gaat om het herstel van vertrouwen. Is dat niet hetmotto van het kabinet-Balkenende?
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Mevrouw Vos constateert een crisis in de rechtsstaat. Kan zij verduidelijkenen concretiseren wanneer en waardoor die crisis is ontstaan?
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik heb aangegeven dat deze zaak dermate schokkend is dat er sprake isvan een crisis. Door de politie, het Openbaar Ministerie, deskundigen, eigenlijktot aan het hoogste gezag toe, zijn fouten gemaakt en heeft er iemand onschuldigvastgezeten. Wij kunnen vaststellen dat dergelijke patronen bij meerdere zakente herkennen zijn. Ik stel vast dat dit een crisis is, omdat dit het herstelvan het vertrouwen van veel burgers in de Nederlandse rechtsstaat schaadt.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
De zaak is heel ernstig, daarom zitten wij ook bij elkaar, maar het steedsherhalen van het woord "crisis" maakt van een heel ernstige zaak,waarvan wij er meerdere hebben gehad, een crisis in de rechtsstaat waarvanwij wel moeten weten of deze er is. Ik vroeg bijvoorbeeld wanneer deze isbegonnen. Gisteren heeft een van de advocaten gezegd dat in 1987 een zaakop dezelfde manier fout is gegaan. Is er sinds 1987 al sprake van een crisis,die voortduurt tot nu?
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik heb net gezegd dat GroenLinks al langer heeft vastgesteld dat er eenpatroon is geslopen in het werk van het Openbaar Ministerie en van de politie.Dat patroon heeft het Openbaar Ministerie steeds meer in de rol gedrukt vancrimefighter, boeven vangen, uit zijn op resultaten. Dat patroon is gestuurddoor de politiek en dat is een weg die wij allang hebben bekritiseerd. Dezeminister, die daarvoor op dit moment verantwoordelijk is, is daarop aan tespreken. Deze zeer ernstige zaak is niet zomaar ontstaan, maar een teken vanwat er al langer aan de hand is in de opsporing. Ik zeg dat het niet om ééngeval gaat, maar dat dit patroon in meerdere gevallen te herkennen is. Datvinden wij zeer ernstig. Er is veel voor nodig om dat te herstellen.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Niemand ontkent dat de zaak ernstig is, maar wat ik zo ernstig vind aanuw opstelling, is dat u aan die ernstige zaak een politieke draai geeft eneigenlijk zegt dat het niet zo ver was gekomen, als er mindernadruk op opsporing was gelegd, zoals GroenLinks al heel lang zei. U zieteen crisis, maar dat kunt u niet hard maken, omdat er al in 1987 dwalingenvoorkwamen. U moet wel secuur zijn met de analyse van de grote problemen waarwij in zitten. Daartoe roep ik u op.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Natuurlijk heb ik niet gezegd dat dit niet was gebeurd, als er was gebeurdwat GroenLinks wilde. Dat is niet mijn stelling. Mijn stelling is wel datGroenLinks allang signaleert dat de nadruk op de rol die het Openbaar Ministerieals crimefighter moet spelen door boeven te vangen, steeds sterker is gewordenen politiek gestuurd is. Daar zitten wij nu ook mee. Wij stellen vast dathet niet om een incident gaat. Wij vinden dit een structurele ontwikkeling,omdat wij dit soort elementen in veel meer zaken terugzien. Daarom zeggenwij dat wij deze zaak niet zomaar vandaag kunnen afdoen. Het gaat om een structureelprobleem. Voor de oplossing daarvan is veel meer nodig dan wat de ministerons nu biedt.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Mevrouw Vos spreekt van een crisis in de rechtsstaat en verwijst naarcrimefighting. Zij maakt een vergelijking met het optreden van het OpenbaarMinisterie in de IRT-affaire, toen het helemaal in de uitvoering ging zitten.Zij noemt als oplossing dat het magistratelijke terug moet in het optredenvan het Openbaar Ministerie. Mag ik er een andere observatie naast leggen?Ik zal hierover in mijn eigen termijn ook wat zeggen. Het omgekeerde kan ookwaar zijn, als er sprake is van een tunnelvisie. Moet je dan niet zeggen dathet Openbaar Ministerie in deze zaak misschien te veel zelf op de stoel vande rechter is gaan zitten? Het kan ook het tegenovergestelde zijn van watu als oorzaak aanwijst.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik denk dat wij het eens zijn dat er sprake is van een tunnelvisie. Mijnanalyse is dat die gestuurd is door de boodschap dat het Openbaar Ministeriemoet zorgen dat de daders worden gepakt en opgesloten. Dat patroon zie ikin deze zaak zeer sterk terug. Men heeft vanaf het begin snel gedacht: ditmoet de dader wel zijn. Al het andere, wat daar niet op wees, is terzijdegelegd. Daarom zeg ik dat het Openbaar Ministerie zich te zeer heeft latensturen door die politieke wens om boeven te vangen. Dat zou kunnen bijdragenaan deze wijze van opsporing. Daarom zeggen wij dat het OM weer die magistratelijkerol moet nemen. Het is er in eerste instantie om dit rechtssysteem te beschermen,om recht te doen en om te zorgen dat er volgens de regels van onze rechtsstaatuiteindelijk schuldigen worden gepakt en veroordeeld. Dat is waar het OM opuit moet zijn.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Door de formulering die mevrouw Vos gebruikt, moet ik de vraag nog eenkeer stellen. Zij zegt dat het OM geroepen is om recht te doen. Is dat nuniet precies wat er ten onrechte is gebeurd bij het optreden van het OpenbaarMinisterie in deze zaak? Men was al tot een oordeel gekomen, zat vast in dietunnelvisie en is in feite op de stoel van de rechter gaan zitten. Mijn vraagis of meer magistratelijkheid als remedie de kwaal niet verergert in plaatsvan verhelpt.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Nee, dat denk ik niet. Wanneer ik spreek over recht doen, bedoel ik dathet Openbaar Ministerie is geroepen om alle feiten in ogenschouw te nemen.Het dient onafhankelijk, met een vrije blik, het hele veld te bekijken enalle mogelijke aanwijzingen te onderzoeken en niet op voorhand te zeggen:dat zal wel degene zijn die veroordeeld moet worden, zoals hier al heel snelis gebeurd. Ik denk dat het heel belangrijk is dat het Openbaar Ministeriedie onafhankelijke rol, die magistratelijke rol, weer op zich neemt, los vanpolitieke druk. Ik denk dat wij daar in dit debat een aantal conclusies overzouden moeten trekken.
Ik kom nu bij, wat mijn fractie betreft, de kern van het debat. Het gaatom herstel van vertrouwen. Is dat niet ook het motto van deze regering? Mijnfractie stelt niet snel de vertrouwensvraag, zeker niet bij de minister vanJustitie, die als geen ander te maken heeft met een beleidsterrein dat kwetsbaaris voor incidenten. Vandaag is voor de fractie van GroenLinks de vraag ofdeze minister in staat is om op geloofwaardige wijze het vertrouwen te herstellen,gelet op de onvoorstelbare ernst van het gebeuren, waardoor het vertrouwenin ons rechtsstelsel is geschonden, maar ook gelet op de reactie van de ministervorige week en zijn volstrekte gebrek aan regie. Deze minister heeft eerstverklaard dat alle informatie van het Openbaar Ministerie en het NFI bij derechter was beland. Ik vertaal het in mijn eigen woorden: op dat punt is erniets aan de hand. Deze minister had de voorzitter van het College van pg'sin beeld, die bij Nova heeft verklaard dat het Openbaar Ministerie geen feitenheeft achtergehouden voor de rechter. Vervolgens moest dezelfde pg in eenbrief de twijfels beschrijven die wel degelijk bij het NFI bestonden overde schuld van Cees B. Die twijfels zijn wel aan het Openbaar Ministerie, maarniet aan de rechter voorgelegd. Vervolgens heeft deze minister de media deschuld gegeven van de ontstane beroering en onrust.
Gelet op de aard van de problemen, die duiden op een structureel probleemin het Nederlandse rechtsstelsel, van politie tot OM en rechters, vragen wijons ook af of deze minister in staat is om dat structurele probleem aan tepakken. Dat heeft alles te maken met de richting die het Openbaar Ministerieis ingestuurd door de politiek: crimefighters, boeven vangen, resultaten voorop.Deze minister geeft volop steun aan deze koers. Hij is de minister die nietmeer spreekt van de rechtsstaat, maar van de bruikbare rechtsorde. Hij schoofde kritiek van GroenLinks op die koers ter zijde met de boodschap: vertrouwtu maar op mij; de rechtsbescherming is in goede handen en er zullen geen gekkedingen gebeuren. Onze vrees is bewaarheid: het vertrouwen in ons rechtsstelselis diep geschokt. Aan u, minister, de vraag of u zichzelf in staat acht omhet vertrouwen in de rechtsstaat op geloofwaardige wijze te herstellen.
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Bij alle commotie over deze moordzaak zijn wij geneigd tevergeten dat het hier om mensen gaat: het slachtoffer, de ouders van Nienke,Maikel, zijn ouders, de onschuldig veroordeelde verdachte B. en natuurlijkde families die hierbij betrokken zijn. Het debat van vandaag zal in hun ogenmisschien bizar lijken, maar ik vind het nodig dat de zakengezegd worden die gezegd moeten worden. Van politici mag verwacht worden datzij spreken wanneer ontzetting en verwarring in de samenleving heersen.
Er is in deze zaak sprake van een rechterlijke dwaling. Dat is buitengewoonernstig voor een rechtsstaat die Nederland pretendeert te zijn. De ministerstelt in zijn brief dat de rechterlijke dwaling waardoor B. ten onrechte vierjaar vast zat, het gevolg is van "een opeenstapeling van elkaar versterkendeonzorgvuldigheden en beoordelingsfouten". Hij stelt daarnaast ook dat "vanhet opzettelijk achterhouden van bewijs en gegevens ten einde een onschuldigeveroordeeld te krijgen, geen sprake is geweest". Volgens de SP-fractiezijn beide conclusies te makkelijk en worden zij niet volledig gedragen doorde feiten in deze zaak. Na bestudering van het uitvoerige onderzoeksrapporten de brief van 13september van de minister moet ik constateren dat "onzorgvuldigheden"en "beoordelingsfouten" wel erg verhullende termen zijn voor misslagendie zijn voortgekomen uit een bewust gekozen opstelling van het Openbaar Ministerie,die niet gericht was op waarheidsvinding, maar op het verkrijgen van een veroordeling.De samenhang tussen de verschillende zogenaamde fouten is te groot om vanslordigheden te kunnen spreken. Na de bekentenis van B. is het onderzoek geheelen al op hem gericht, zelfs nadat hij de bekentenis had ingetrokken. Dit isopzettelijk gebeurd. Zo wordt in de hoofdconclusies van het rapport van deonderzoeker Posthumus gesteld: "De zaaksofficier heeft na de bekentenisvan B. te zeer gekozen voor een daadkrachtig afwerken van de zaak in plaatsvan voor een objectieve, kritische doordenking van een en ander. Er is bewustgekozen om geen andere onderzoeksrichting meer uit te werken." Bovendienis het aanwezige bewijsmateriaal zo geselecteerd en gepresenteerd dat de conclusiesslechts in de richting konden gaan van de ene dader B. Het meest schrijnendevoorbeeld is Maikel. Hij is op een schandalige en ontoelaatbare manier verhoord.Een minderjarige van 11 jaar nota bene. Ook de manier waarop met de verklaringvan Maikel is omgegaan is schandalig. Zijn beschrijving van de dader werdongeloofwaardig geacht omdat die niet overeenkwam met het uiterlijk van B.Onderzoeker Posthumus concludeert in paragraaf 6.3 van zijn rapport: "Doorwezenlijke onderdelen van Maikels verklaringen terzijde te schuiven, kon CeesB. in de daderrol worden gebracht en gehouden."
Het Openbaar Ministerie heeft bovendien bewijs en gegevens achtergehouden.Ik verwijs hiervoor naar conclusie 9.1.3 in het rapport. Daarin wordt gestelddat het eindproces-verbaal en het relaasproces-verbaal eenzijdig en onvolledigzijn.
Daarnaast is er de inmiddels veelbesproken manier waarop met het technischbewijs is omgegaan. Het Nederlands Forensisch Instituut twijfelt over de betrokkenheidvan B. en vraagt voor het eerst ooit via de procureur-generaal een gesprekaan met de zaaksofficier. Tijdens dit gesprek maken de twee betrokken medewerkersvan het Nederlands Forensisch Instituut kenbaar dat zij twijfels hebben omtrentde onderzoeksresultaten. Ook in de appèlfase heeft zo'n gesprek plaatsgevonden.Zowel de rechtbank als het hof krijgen echter niets te horen van deze twijfelsvan het NFI. De zaaksofficier en de advocaat-generaal doen met deze informatieniets. De advocaat-generaal is er zelfs niet onrustig door geworden, zo lezenwij in het onderzoeksrapport. Terecht constateert de heer Posthumus dat dezetwijfel aan de rechter had moeten worden voorgelegd, maar dat dit niet isgebeurd. Ik kan niet anders dan constateren dat er dus wel degelijk gegevenszijn achtergehouden.
Ik kan het niet nalaten om nu reeds te wijzen op een passage in het verslagvan 19januari 2001 dat wij vijf voor één van de ministerhebben ontvangen. Dat is het verslag van het gesprek op het NFI, waarbij deofficier van justitie stelt "dat het belangrijk is dat de rapportagezodanig wordt geschreven dat de advocatuur er niet mee op pad gaat. Er moetuitgesloten worden dat zoiets gebeurt." Over het achterhouden van gegevensen het sturen van onderzoek gesproken!
Het leidt geen twijfel dat in ieder geval de officier van justitie indeze zaak overtuigd was van de schuld van B. De advocaat-generaal was in hogerberoep kritischer, maar stelt uiteindelijk toch dat B. de dader is. Inderdaad,er is niet bewust aangestuurd op het veroordelen van iemand van wie men bijhet Openbaar Ministerie wist dat hij onschuldig was. Er is echter bewust gewerktin de richting van de ene verdachte. Dat was de dader.
De gang van zaken in dit dossier wijst op structurele misstanden binnenhet Openbaar Ministerie. Wij zien nu wat er kan gebeuren als het OpenbaarMinisterie zich opstelt als crimefighter en niet objectief en op afstand tegeneen zaak aankijkt. Het is niet de rol van het Openbaar Ministerie in ons rechtssysteem.Het gaat om waarheidsvinding. Het Openbaar Ministerie moet de rechter en deverdediging op een zodanige manier informeren dat de rechter in staat is omde zaak te beoordelen en de advocaat in staat is om de belangen van zijn cliëntte behartigen.
De aanbevelingen die de minister nu overneemt, spreken wat dit betreftboekdelen: tegenspraak organiseren, vergroten van de kennis bij officierenvan justitie op forensisch en technisch gebied en gebruik van audiovisuelemiddelen. Het is het abc van de opsporing. Het is een teken aan de wand datdit anno 2005 nog moet worden aanbevolen. Het zou vanzelfsprekend moeten zijndat politie, maar meer nog het Openbaar Ministerie, altijd kritisch en opennaar het opsporingsonderzoek en het bewijsmateriaal kijkt. Dit beeld wordtnog eens bevestigd doordat niemand bij het Openbaar Ministerie in al die vierjaar dat Cees B. vastzat ooit, intern of extern, op een serieuze manier twijfelheeft geuit over de schuld van B. Het is verbijsterend als je bedenkt datruim 700 functionarissen van politie, rechterlijke macht en Openbaar Ministerie,onder wie zelfs de advocaat-generaal, tussen 2001 en 2004 lezingen van hetNederlands Forensisch Instituut hebben bijgewoond, waarbij deze zaak als voorbeeldwerd gebruikt, en dat niemand ooit op het idee is gekomen om hierover aande bel te trekken, behalve dan recentelijk de inmiddels ontslagen politiefunctionaris.Wat is dat voor zwijgcultuur? Kennelijk durft niemand zijn mond open te doenof wil niemand dat doen. Scoren en zwijgen, dat is kennelijk de cultuur!
Gelet op die constatering is de opstelling van de minister van Justitiein deze zaak nauwelijks te begrijpen. Zijn eerste reactie op de uitzendingvan Netwerk was ronduit bagatelliserend. Volgens de Volkskrantvan 9september zei hij het volgende: als er iets is misgegaan in dezezaak, is het de volle druk van de media op iets wat rustig overleg vergt.De schuld werd dus, zoals gebruikelijk, vooral bij de brenger van de boodschapgelegd.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
U hebt gezegd dat scoren en zwijgen onderdeel zijn van de cultuur. Vindtu dat u daarmee recht doet aan al die duizenden mensen bij het Openbaar Ministerieen al die tienduizenden bij de politie?
De heer De Wit (SP):
Ik kan het niet anders formuleren. Er zijn twijfels geuit bij de eersteen de tweede rechter, maar daar is niets mee gedaan. Honderden mensen zijnmet dezelfde twijfels geconfronteerd tijdens cursussen en niemand is tot deconclusie gekomen dat het niet deugde. Dan is er maar één conclusiemogelijk, namelijk dat al deze mensen de verkeerde kant uit hebben gekeken.Zij hebben niet de verantwoordelijkheid genomen om te zeggen dat het nietdeugde en dat er nader onderzoek moest komen.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Hoe ernstig ook, ik vind dat u niet de hele organisatie op die manierkunt wegzetten.
De heer De Wit (SP):
Ik erken dat het Openbaar Ministerie om velerlei redenen onder druk staaten daar is de politiek ook voor een deel schuldig aan. De samenleving vraagter terecht om dat mensen die in de fout gaan opgepakt en bestraft worden,maar dat mag niet leiden tot blindheid. Je mag niet zo gefocust zijn op hetresultaat dat het je belet om te kijken naar de waarheid en om eventuele twijfelste uiten.
Voorzitter. De rol van de minister roept nog meer vragen op. In feiteheeft de minister niets gedaan tussen 2002 en 2004, ondanks een brief vande veroordeelde B. in oktober 2002 aan de minister-president en ondanks hetrapport van prof. Van Koppen dat de minister in januari 2003 onder ogen kwam.Volstrekt onbegrijpelijk is het dat de minister in zijn brief concludeertdat hij geen aanwijzingen heeft om te vermoeden dat soortgelijke dwalingenals in deze zaak zich vaker hebben voorgedaan. Waarom moeten dan de aanbevelingenvan de heer Posthumus niet alleen in Schiedam maar in heel Nederland bij depolitie en het Openbaar Ministerie worden doorgevoerd? Verder noem ik hierde Puttense moordzaak. In de afgelopen dagen hebben politiemensen, advocatenen wetenschappers erop gewezen dat de praktijken die nu naar boven zijn gekomenveel vaker voorkomen dan wij weten. Dat zijn stellige uitspraken van mensendie nauw betrokken zijn bij dit soort zaken. Dan heb ik het over onvolledigedossiers, ontoelaatbare verhoren, tunnelvisie en ongelijke kansen voor deverdediging. Ik ben niet zo stellig als de minister die durft te zeggen datdit een incident was. Ik vraag hem of hij bereid is, een onderzoek te doennaar de omvang en naar de praktijken die op dit moment worden gesignaleerd.
Dat hij de aanbevelingen van het onderzoeksrapport overneemt, acht ikvanzelfsprekend, maar de misstanden waarover wij nu spreken, hebben wel plaatsgevondenonder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Daarom is hetde vraag of het herstel van het geschonden vertrouwen bij deze minister welin goede handen is. Er moet door hem en de top van het Openbaar Ministeriekrachtig en eenduidig afstand worden genomen van de crimefightersmentaliteiten de prestatiegerichtheid. Wij zien tot welke ellende die houding kan leiden:ernstige fouten met vergaande gevolgen.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Waarom zou een crimefightersmentaliteit bij het Openbaar Ministerie ende politie fout zijn? Dat hebben wij in dit land toch alleen maar nodig? Ikben het wel met u eens dat er goed moet worden gewerkt, maar u kunt niet zeggendat het Openbaar Ministerie en de politie geen crimefightersmentaliteit moetenhebben en zich niet zouden moeten bezighouden met het opsporen van ernstigedelicten.
De heer De Wit (SP):
Zoals u het nu zegt, heb ik het niet gezegd. Ik heb gezegd dat wij moetenwaken voor een crimefightersmentaliteit die de politie en het Openbaar Ministerieuiteindelijk verblinden en niet meer doet openstaan voor wat er echt in eenzaak aan de hand is. Uiteraard is het de taak van de politie om boeven tevangen en van het Openbaar Ministerie om mensen voor de rechter te brengen,maar dat moet dan wel de dader zijn en niet iemand die men zo graag als daderziet en daarvoor dan ook de bewijzen aandraagt.
Voorzitter. Ik constateer dat fouten en slordigheden volstrekt ontoereikendetermen zijn om te beschrijven wat zich in deze zaak heeft voorgedaan en water zoal is misgegaan. Het Openbaar Ministerie heeft bewust twijfel rond hetbewijs en zelfs ontlastend bewijs niet aan de rechter voorgelegd. Er is sprakevan een verkeerde mentaliteit binnen het Openbaar Ministerie en de kans datdit tot meer justitiële dwalingen leidt of heeft geleid, is aanzienlijk.Mijn fractie neemt deze zaak zeer hoog op. Het Openbaar Ministerie is eenpeiler van onze rechtsstaat en daar moeten wij op kunnen bouwen. De behandelingvan de Schiedammer parkmoord trekt de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheidvan het Openbaar Ministerie in twijfel en daarmee is de rechtsstaat in hetgeding, hetgeen ons allen raakt. Niemand die het onderzoeksrapport in dezezaak heeft gelezen, kan zich onttrekken aan het menselijk leed dat het OpenbaarMinisterie door zijn falen heeft veroorzaakt. Het is goed ons te realiserendat dit, als wij nu geen actie ondernemen, weer kan gebeuren. De ministerheeft tot nu toe geen blijk gegeven van enig gevoel voor urgentie. Dat maaktdat mijn fractie betwijfelt of hij de bereidheid en de daadkracht heeft omaan deze misstand een eind te maken. Hij zal mijn fractie ervan moeten overtuigendat hij daartoe in staat is!
De heer Wilders (Groep Wilders):
Mevrouw de voorzitter. Wij bespreken vandaag het drama van wat er zoalis gebeurd na de Schiedammer parkmoord, de afschuwelijke moord op Nienke Kleissop 22juni 2000. Door veel partijen, maar vooral door politie en Justitie,grove en verwijtbare fouten en blunders gemaakt die met geen excuses zijngoed te praten. Laten wij vooral de menselijke maat niet vergeten. Het gaatom een onschuldige Cees B. die ten onrechte voor moord is veroordeeld en vierjaar achter de tralies heeft gezeten, terwijl hij niets heeft gedaan en die,als de werkelijke dader niet zou hebben bekend, vandaag nog steeds onschuldig achter de tralies zou hebben gezeten. Dat hij nu een vrij man is,is dus niet dankzij maar ondanks het optreden van het Openbaar Ministerie.Het gaat ook over het vriendje van Nienke, de toen elfjarige Maikel. Als ikhoor hoe die jongen op elfjarige leeftijd is behandeld, dan is dat bijna beestachtigte noemen. Van dit onschuldige kind werd door de politie op schaamteloze wijzeeen verdachte gemaakt! Het gaat over onbeschrijflijk leed en over een ongekendeonrechtvaardigheid ten aanzien van zowel Cees B. als Maikel. Het gaat overeen falende politie en een falend Openbaar Ministerie. Degene die denkt datdit kan worden weggewist met excuses en verbetertrajecten alleen, is naïefen heeft het bij het verkeerde eind. Cees B. en Maikel zijn het slachtofferen de mensen die daarvoor verantwoordelijk zijn bij zowel de politie als hetOpenbaar Ministerie moeten daarvoor worden gestraft.
De reactie van de minister is en was teleurstellend. Hij gaf de mediade schuld en dreigde met een klacht tegen het televisieprogramma Netwerk.Hij ging ook meteen pontificaal achter het Openbaar Ministerie staan. Nu spreekthij over slordigheden, over beoordelingsfouten, over onzorgvuldigheden, maaropnieuw geen woord over het nemen van verantwoordelijkheid voor deze justitiëledwalingen. Ook mist hij iedere keer het zo nodige gevoel van urgentie doorpas op te treden als het eigenlijk al te laat is. Ik kan mij dan ook heelgoed voorstellen dat collega Van der Laan van de D66-fractie zich vanmiddagin Het Parool afvraagt of deze minister nog wel de juiste persoon is om devereiste cultuuromslag bij het Openbaar Ministerie te leiden.
Het vertrouwen van de Nederlandse burger in het functioneren van onzerechtsstaat is ernstig geschaad. Om dit belangrijke vertrouwen terug te winnen,zijn er twee dingen nodig. Het eerste dat nodig is om het vertrouwen van deburger te herstellen, is dat al het mogelijke wordt gedaan om herhaling tevoorkomen. In het rapport van de heer Posthumus worden daartoe concrete aanbevelingengedaan, en de minister neemt die gelukkig over. Mij lijken die aanbevelingenzinvol, maar ik vraag mij met de heer De Wit af waarom dergelijke verbeteringenniet eerder zijn ingevoerd, want zij lijken zo logisch. Ik ben blij dat deminister deze zinvolle aanbevelingen overneemt.
Nu de minister structurele verbeteringen overneemt naar aanleiding vaneen gebeurtenis die hij zelf betitelt als een incident, vraag ik mij wel afof de kans niet aanwezig is dat er veel meer aan de hand is dan dit enkeleincident. Wij zagen in de Puttense moordzaak toch al eerder dat herzieningnodig was. Ook de voorzitter van de politieorganisatie ACP en de NederlandseVereniging van Strafrecht Advocaten geven aan dat er vaker bewijs zou wordenachtergehouden en dat er vaker gerechtelijke dwalingen zouden zijn. Dit zijnnogal uitspraken. Wil de minister hierop reageren?
Wij moeten voorkomen dat dit in de toekomst opnieuw gebeurt, maar daarnaastis er nog iets anders nodig om het vertrouwen van de burger in de rechtsstaatte herstellen. Er moet ook verantwoordelijkheid worden genomen voor gemaaktefouten en blunders. Zo heeft de politie grove en verwijtbare fouten gemaaktbij het veiligstellen van de sporen tot aan het verhoor van Maikel toe. Deminister noemt het verhoor van de toen elfjarige Maikel onfatsoenlijk. Ditis het "understatement" van het jaar. Ik zei het al: dit verhoorwas echt beneden alle peil. Ik vraag de minister of het waar is dat een vande politieagenten die aan dit verhoor deelnamen al eerder over de schreefis gegaan en door de Nationale ombudsman terecht is gewezen, zoals vanochtendin een ochtendkrant te lezen staat.
Wat te denken van het feit dat een professor in de psychiatrie nadat hijde video's van het verhoor van Maikel had bekeken, van oordeel was dat hetzeer onwaarschijnlijk was dat de jongen betrokken was bij de moord op Nienke.De officier van justitie die – zo staat in het rapport – slechtecontacten had met deze deskundige, vond dit blijkbaar niet zo'n prettig ideeen heeft een andere deskundige uitgenodigd.
Als er zulke fouten worden gemaakt, moeten diegenen die daarvoor bij depolitie verantwoordelijk zijn hun ontslag krijgen. Dit zijn de mensen diehet verhoor hebben gehouden en de mensen die daarvoor in superieure lijn verantwoordelijkzijn. Ik weet dat de minister daar formeel niet over gaat en ik heb begrependat hij het rapport aan de korpsbeheerder heeft gestuurd. Toch zou ik hetop prijs stellen als hij hier wil uitspreken dat hij het wenselijk vindt datde verantwoordelijken worden gestraft en dat ik daar geen Kameruitspraak overhoef te vragen.
Ik heb nog een andere prangende vraag aan de minister over het optredenvan de politie in deze zaak. In het rapport Posthumus staat verscholen ineen noot onder aan bladzijde 57 dat er na de moord op Nienke geen tips zijnbinnengekomen over Cees B., maar dat er wel drie tips zijn binnengekomen overWik H., degene die inmiddels heeft bekend de dader te zijn. Ik vind dit onvoorstelbaar.Waarom heeft de politie toen geen onderzoek verricht naar Wik H.? Waarom isdie foto van Wik H. niet aan de getuigen getoond bijvoorbeeld aan de heerT.? De politie heeft mij dunkt ook hier geblunderd. Ik hoor graag de reactievan de minister.
Ook het Openbaar Ministerie heeft veel fouten gemaakt. Ik zal die nietallemaal herhalen; het rapport staat er helaas bol van. Het OM had een tunnelvisieen liet na andere onderzoeken te doen. En het ergste: het Openbaar Ministeriehield bewust en dus opzettelijk – een officier van justitie, een procureur-generaalen een advocaat-generaal zijn allemaal volwassen mensen die hun eigen afwegingenen keuzes maken – informatie achter voor de rechtbank en de verdediging.Men deed dit bewust en met opzet. Het gegeven dat kwader trouw daarbij nietaan de orde was, doet aan dat opzettelijke niets af. Ik vraag de ministerdat ruiterlijk toe te geven.
Relevant hierbij is dat in het rapport-Posthumus staat dat het een echtunicum is dat een directeur van het Nederlands Forensisch Instituut de moeiteneemt om naar het Openbaar Ministerie te gaan om zijn twijfels te uiten. Hijging naar het OM om daar persoonlijk aan te geven dat er twijfels waren overde betrokkenheid van Cees B. bij de moord op Nienke. Toch, hoewel dit nogniet eerder was voorgekomen, werd deze informatie niet doorgeleid naar derechtbank. Dat is zeer kwalijk.
Voor de Groep Wilders is het essentieel dat voor de fouten van de politieen het OM verantwoordelijkheid wordt genomen. Dat is geen doel op zichzelf,maar een middel om bij te dragen aan het herstel van het rechtsgevoel vande Nederlandse burger. Bovendien is het terecht, want ook normalemensen in het land, die niet zo'n mooie functie hebben, worden afgerekendop hun fouten en moeten daar de prijs voor betalen. Ik ben dan ook van meningdat naast de verantwoordelijken van de politie ook de betrokken leden vanhet Openbaar Ministerie, van zaakofficier tot advocaat-generaal, onmiddellijkdienen te worden ontslagen. Ik vraag de minister of dat ook zijn wens is en,zo ja, of hij wil toezeggen dat hij deze wens zal overbrengen aan de mensendie daarover gaan.
Het is geen politiek spel. Ik vraag om de broodnodige maatregelen om hetvertrouwen in onze rechtsstaat, na dit afschuwelijke menselijke drama, teherstellen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. Een justitiële dwaling is een schrikbeeld voor de rechtsstaaten een schok voor de samenleving en het rechtsbestel. Het schokt het vertrouwendat de burger moet kunnen hebben in het recht en de rechtsgang, het wekt verontwaardigingover het onrecht dat is geleden en schept onrust over mogelijk andere, soortgelijkegevallen in het verleden of in de toekomst. Zo begint de brief van de ministervan Justitie die wij vandaag bespreken. En hij heeft gelijk. Dat geeft ditdebat ook een zware lading. Wij debatteren over het wezen van onze rechtsstaat.
Wat dit debat nog zwaarder maakt, is de aard van het misdrijf, de gebeurtenissenin het Beatrixpark op die 22ste juni 2000. Wat Nienke en Maikel is aangedaan,heeft ons allemaal ernstig geschokt en houdt ons nog steeds bezig. Het iseen van die misdrijven die jarenlang in het collectieve geheugen zullen blijvenhangen.
Met het oog op de direct betrokkenen, de ouders en de familie van Nienkeen Maikel, kunnen wij niet anders dan met dubbele gevoelens dit debat voeren.Daarnaast denken wij ook aan de onterecht veroordeelde Cees B. Wij weten vanzijn achtergronden die een factor zijn geweest bij zijn veroordeling, maardat kan en mag in deze zaak op geen enkele wijze een excuus vormen.
Dit debat is nodig, want er moet politieke verantwoording worden afgelegden er moet lering worden getrokken. Ook dat hoort bij het wezen van de democratischerechtsstaat. Maar verantwoording en excuses, hoe noodzakelijk en terecht ook,kunnen de pijn en het verdriet en het leed en het onrecht niet wegnemen. Tegende achtergrond van wat er is gebeurd, is het haast pijnlijk om tot in detailover onzorgvuldigheid zus of fout zo te spreken. Wat moeten de betrokkenenmet een verbeterprogramma bij het Openbaar Ministerie? En toch moeten wijhet daarover hebben. Wij hebben de dure plicht om uit deze zaak lering tetrekken en soortgelijke fouten in de toekomst te voorkomen. Dat vergt eenmisschien soms ook technisch debat over verantwoordelijkheden, structuren,werkwijzen en communicatie. Het is ook aan ons om dit debat boven de commotieen verontwaardiging van de dag uit te tillen.
Voor mijn fractie werd de basishouding wel goed verwoord door de ministerzelf toen hij voor de camera's zei: zoiets mag in de rechtsstaat niet voorkomen.Dat is geen gemakkelijke uitspraak, want het verplicht ons om het rechtsstelselvervolgens zo in te richten dat zoiets niet meer kan voorkomen. Daar moetalles op gericht zijn.
Wij moeten niet vluchten in de op zichzelf juiste observatie dat ook opsporingen vervolging mensenwerk zijn en dat wij dus niet kunnen uitsluiten dat vergelijkbarefouten ook in de toekomst zullen worden gemaakt. Ik proefde dat bijvoorbeeldbij de voorzitter van het College van procureurs-generaal. De fractie vande ChristenUnie voelt zich meer aangesproken door de inzet van de ministeraan het slot van zijn brief, waarin hij stelt dat het feit dat ook justitiemensenwerk is geen excuus mag zijn. Hij schrijft: "Een rechtsstaat kanzich niet neerleggen bij fouten die ertoe leiden dat een onschuldige burgerwordt veroordeeld en bestraft, en deze als onvermijdelijk aanvaarden."Zo is het.
De vraag is wat wij kunnen doen om herhaling te voorkomen. De basisvoorwaardenzijn uiteraard een goede opleiding en selectie bij politie en justitie, eensolide organisatie van het apparaat, helderheid over taken en verantwoordelijkheden,waarborgen voor adequate communicatie en checks and balances tussen de bijde vervolging betrokken instanties en interne organisaties inclusief daadwerkelijketegenspraak. De lat moet hoog liggen. Iedere verdachte heeft recht op eenbeoordeling van zijn zaak door een onafhankelijke rechter die zonder vooroordelentot een oordeel komt. De rechter moet er op zijn beurt op kunnen vertrouwendat hij zijn oordeel kan vestigen op grond van alle beschikbare relevantegegevens. Het oordeel van de rechter moet dus boven twijfel verheven en daarmeerechtvaardig zijn.
De commotie van de laatste dagen is vooral ontstaan door het gebruik vande term "achterhouden van ontlastende informatie". De minister concludeertdaarover "dat van het opzettelijk achterhouden van bewijs en gegevensteneinde een onschuldige veroordeeld te krijgen, geen sprake is geweest".Cruciaal in die formulering is de combinatie "opzettelijk" en "teneinde".Het is enigszins verwarrend dat in de discussie wordt gesproken in termenvan al dan niet bewust. Ik meen dat er sprake is van een bewuste keuze. Hetis immers onderdeel van de professionaliteit om te beslissen wat aan de rechtermoet worden voorgelegd en wat niet. Dat is anders dan doelbewust, wat in debuurt komt van de formulering die de minister gebruikt. Ik heb geen redenom de conclusie van de minister te weerspreken. Wel heb ik grote moeite metde wel heel verhullende formulering op pagina 4 van de brief, namelijk "terwijlde twijfels die bij (medewerkers van) het NFI leefden met betrekking de betrokkenheidvan de verdachte bij het feit, hun weg naar de behandeling ter zitting niethebben gevonden". Is de minister het met mij eens dat met die formuleringten onrechte de gemaakte keuzes buiten beeld worden gehouden?
Dit punt is voor mijn fractie overigens niet het belangrijkste uit hetonderzoek, al blijft de vraag wel staan waarom het materiaal niet is bijgevoegd.Wat was daar tegen geweest? Het uitzonderlijke van deze zaak is niet dat eronderzoeksmateriaal niet ter kennis van de rechter kwam, hoe bedenkelijk datop zich ook is. Het kernpunt is dat wij ons, terugkijkend, niet anders danmet verbijstering kunnen afvragen hoe het mogelijk is geweest dat het procesvan opsporing en vervolging tot deze uitkomst heeft kunnen leiden. Hoe ishet mogelijk dat uiteindelijk de rechter tot in twee instanties toe het redelijken overtuigend bewijs aanwezig achtte terwijl op ten minstetwee punten de feiten niet in de richting van Cees B. wezen, namelijk de getuigenisvan Maikel en het geheel ontbreken van sporen van B.?
Ik kom nu bij de conclusies over de tunnelvisie in deze zaak. Daar benik eerlijk gezegd nog het meest van geschrokken. Dat moet toch onbestaanbaarzijn? Daar ligt toch het hart van de professionaliteit van politie en justitie?Hoe is het mogelijk dat er onvoldoende tegenspraak is geweest waardoor dezetunnelvisie kon ontstaan en het onderzoek vooral verdachtegericht werd inplaats van misdrijfgericht? Ik begrijp dat een afschuwelijk misdrijf als ditmensen, ook leden van het Openbaar Ministerie en politiepersoneel, niet onberoerdlaat en dat woede, onmacht en behoefte aan vergelding kunnen opkomen. Precieshier ligt echter het aangrijpingspunt voor het vertrouwen in de rechtsstaaten de rechtsgang. De professionaliteit van de betrokken instanties en functionarissenmoet hen ervoor behoeden dat dergelijke emoties de overhand krijgen.
In de discussie wordt dit aspect voortdurend gekoppeld aan de neigingdie het OM zou hebben om zich als crimefighter te gedragen. Daarbij wordtnaar de IRT-affaire en andere zaken verwezen. Het bestrijden van criminaliteit,de Nederlandse vertaling van crimefighting, is gewoon de hoofdtaak van hetOpenbaar Ministerie. Afgezien daarvan vraag ik mij af of uit deze zaak nieteerder het tegenovergestelde valt af te leiden, namelijk dat het magistratelijkeaspect overheersend is geweest. In plaats van het presenteren aan de rechtervan alle relevante feiten en overwegingen en het materiaal, inclusief ontlastendmateriaal en de twijfels rondom het daderschap, is als gevolg van die tunnelvisienaar een veroordeling toe geredeneerd en gewerkt.
Hoe gaan wij dat veranderen? Moeten wij niet zeggen dat het onderscheidtussen de rechter en het Openbaar Ministerie helderder en functioneler moetworden benadrukt? Komt het OM, gelet op zijn zeer zware positie in het procesvan leiding van de opsporing en op de oude terminologie van staande magistratuur,daardoor niet te veel in de verleiding om te dicht op de rechter te gaan zitten?Loopt het OM niet het risico dat het eigen oordeel wordt beschouwd als deonafhankelijke, quasi rechterlijke uitkomst van zijn proces van vermeend onafhankelijkerechts- en waarheidsvinding? In de brief staat dat de officier van justitieals leider van het onderzoek zich er voortdurend van bewust moet zijn datandere procesdeelnemers, in het bijzonder de rechter en de verdediging, vooreen goede invulling van hun functie deels afhankelijk zijn van de officiervan justitie. Mijn vraag is of aan de zorg die uit deze passage spreekt, tegemoetkan worden gekomen met aanbevelingen die niet zozeer de structuur, als welde cultuur betreffen. Of moeten wij het organiseren van tegenspraak met hetoog hierop niet alleen in de opsporingsfase, maar ook in de procesfase structureelbeter regelen? Uitgerekend deze minister is dankzij zijn werk van de indertijdnaar hem genoemde commissie als weinig anderen op de hoogte van alle ins enouts van de discussie over de positionering en de taken van het Openbaar Ministerie.Ik zou een grondige beschouwing van hem over dit voor mijn fractie wezenlijkepunt dan ook zeer op prijs stellen. Het betreft namelijk de positie van hetOpenbaar Ministerie. Overigens vind ik dat de minister weinig reden heeftom zich te beklagen over de enorme aandacht van de media voor het optredenvan het Openbaar Ministerie in deze zaak, al mag hij natuurlijk moeite hebbenmet bepaalde woorden of beelden, zoals het gebruik van de woorden "achterhoudenvan informatie". Natuurlijk mag ook van de media zorgvuldigheid en professionaliteitworden gevraagd. Juist omdat het om de rechtsstaat gaat, is het maar goeddat de onafhankelijke media die scherp in de gaten houdt. Als externe tegenspraakbehoeden zij de rechtsstaat ervoor dat het ontbreken van interne tegenspraakonopgemerkt blijft of onderschat wordt en dat de rechtsstaat zou kunnen afglijdentot het niveau van de film Casablanca: "let's round up the usual suspects",om maar een extreem voorbeeld te noemen. De minister zou daarom niet boos,maar dankbaar moeten zijn.
Terecht heeft er een uitgebreid onderzoek plaatsgevonden waarbij, naarhet zich laat aan zien, werkelijk geen steen op de andere is blijven liggen.Het rapport heeft geleid tot conclusies die er niet om liegen. In de geheleketen van het eerste aantreffen van de plaats van het delict tot aan de veroordelingzijn fouten gemaakt en onzorgvuldigheden niet vermeden. Deze hebben in eenzichzelf versterkend en instandhoudend proces tot een onterechte veroordelinggeleid. Gelet op de achtergrond van het misdrijf zijn daarbij ook nog eensbijzonder ernstige, haast onvergeeflijke fouten gemaakt jegens Maikel. Jewordt er koud van. Het slachtoffer, net elf jaar oud, werd aanvankelijk nietals slachtoffer, maar als dader beschouwd en later, als enige beschikbaredirecte getuige, niet serieus genomen. Ik ga ervan uit, mede gelet op de opmerkingendie collega's hebben gemaakt, dat de minister zich in dit debat zeker ookvoor dit onderdeel wil verantwoorden. Ik vraag hem in dat verband ook om eenreactie op de brief over de kwestie van de schadevergoeding, die de Kamervan de advocaat van Maikel heeft ontvangen.
Het rapport-Posthumus laat aan duidelijkheid niets te wensen over en dereactie van de minister daarop, gelukkig, evenmin. De aanbevelingen wordenonverkort overgenomen. Dit brengt mij op de vraag naar de verantwoordelijken.De minister erkent dat het Openbaar Ministerie de grootste verantwoordelijkheiddraagt. Hij vindt het minder zinvol om fouten tegen elkaar af te wegen enom schuldigen aan te wijzen, ook omdat dit op zichzelf niet helpt bij hetdoorvoeren van verbeteringen. Bij die redenering kan ik mij iets voorstellen.Is de minister het wel met mij eens dat in verband met verantwoordelijkheden,functionele en ministeriële, het niet zozeer beslissend is of het verbindenvan consequenties daaraan nuttig is of helpt bij het oplossen van een probleem,als wel beslissend of noodzakelijk is met het oog op het herstel van het vertrouwenin de rechtsstaat? Hierbij hoort inderdaad de vraag of de minister zichzelfin staat acht om voor dat vitale proces de eindverantwoordelijkheid te dragen.Na de beantwoording van de minister zal mijn fractie ook ten aanzien hiervanhaar conclusies trekken.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Mevrouw de Voorzitter. De zaak Nienke Kleiss, de zaak Marianne Vaatstra,de Puttense moordzaak, de zaak Hörcher, de vuurwerkramp in Enschede,de Zaanse paskamermoord. Wat hebben al deze zaken met elkaar gemeen? Een totaalonoverzichtelijk en slecht werkend justitie- en politieapparaat. Onschuldigenworden aangepakt en kapotgemaakt. Het leed van mensen die hierbij betrokkenzijn, is niet te overzien. Ik denk dat wij dit in gedachten moeten houdenals wij de zaak-Nienke Kleiss bespreken, want deze zaak is geen incident.Op dit moment gaan helaas veel zaken fout doordat het justitie- en politieapparaattotaal falen. Nogmaals, ik wil niet zeggen dat het hele jusititie- en politieapparaatfout is. Dat is zeker niet zo. Dat weet ik van voorbeelden waarbij wel goedwordt gewerkt. Ik denk echter dat de leiding aan het politieapparaat op ditmoment totaal faalt, als men de oren niet naar buiten en naar de samenlevingwil richten om samen te werken met andere instanties die wellicht het politie-en justitieapparaat kunnen helpen bij het opsporen van daders van ernstigemisdrijven. Een officier van justitie die weigert andere mensen erbij te betrekkenom bij politieonderzoek de zaak los te krijgen, is ook al weer een symptoom.Het is uitermate slecht. Als ik kijk naar de programma's van Peter R. de Vries,waarbij wij Peter R. de Vries nodig hebben om zware, ernstige zaken, zoalsde Baarnse moordzaak, op te lossen, is er toch wel iets aan de hand met hetpolitieapparaat. En waar gaat het over bij de zaken die ik zojuist noemde?Er is geen DNA-onderzoek gepleegd of er wordt verkeerd DNA-onderzoek gepleegden feiten worden afgehouden van de rechter. Dat is een heel slechte zaak.
De minister schrijft in de brief en zegt overal naar buiten toe dat hetniet bewust is gebeurd. Dat moest er nog bij komen, mijnheer de minister,dat het bewust is gebeurd! Dit soort zaken mag in Nederland niet voorkomen!Wij moeten kunnen vertrouwen op een professioneel politie- en justitieapparaat.Die moeten professioneel hun werk doen. De minister heeft éénverstandige daad gedaan. Voor de rest heb ik er enige twijfel over. Die verstandigedaad is het onderzoek dat hij heeft laten doen onder leiding van de heer Posthumus.Dat onderzoek is een goed onderzoek en geeft een duidelijk inzicht in de velefouten en blunders die in de zaak zijn gemaakt. Ik wil van de minister wetenof nu alle stukken betreffende deze zaak door de heer Posthumus zijn bekeken.Of zijn er nog andere stukken? Ik hoor namelijk geluiden uit de advocatenwerelddat er nog andere stukken zijn die niet in het dossier zijn terechtgekomen.Ik zou dat betreuren.
Het resultaat van het onderzoek van de heer Posthumus is natuurlijk onthutsend.Het schept een beeld van een totaal verkeerde aanpak van een rechercheonderzoekin een zeer ernstige moordzaak, van onprofessioneel en fout op fout. De deskundigenvan het NFI heeft een foute inschatting gemaakt en het OM heeft geen leidinggegeven en zelfs de twijfels die er bij de NFI waren, zijn niet aan het OMdoorgegeven en zijn niet bij de rechter terechtgekomen. De gehele Nederlandsesamenleving is uitermate geschokt. Wij moeten daarmee rekening houden.
Het DNA-onderzoek is altijd het 100% bewijs geweest in een strafzaaken is dat nog steeds. Iedereen vertrouwt erop; advocaten, rechters en officierenvan justitie. Als er dan andere sporen van DNA zijn, mogen die toch niet wordenweggelaten of niet worden meegenomen. DNA-onderzoek is na het vinden van hetslachtoffer zelfs verdwenen volgens de rapporten van het NFI. Dat is uitermateschadelijk voor de oplossing van dit soort misdrijven.
Over de aanpak van het medeslachtoffer Maikel is al veel gezegd. Die waszeer ernstig. Het gaat om een jochie van elf jaar. Hij gaf een zeer goed signalementvan de dader, maar werd ineens zelf als dader gezien en zo behandeld. Datis uitermate schadelijk.
En wat te denken van de ouders van Nienke Kleiss? Ik da ga daar nu nietop in, maar ik kreeg gisteren een e-mail van de vader van Marianne Vaatstra.Ik zal die voorlezen, zodat men kan horen hoe het inwerkt en hoe ouders nogsteeds last hebben van de missers en de blunders die politie en justitie maken.Daarin staat:
Als minister Donner na zoveel missers nog zegt "het zijn foutjes",is deze man niet te handhaven. Wat denkt u, als ons zoiets ter ore komt nazoveel blunders, wat er dan door je heen gaat? Deze minister verdedigt alleenmaar het machtsblok dat het Openbaar Ministerie heet. Hij zegt: het is eenopeenstapeling van fouten. Maar dat is niet waar. In alle zaken die momenteelen ook in het verleden dienen en dienden, is de zaaksofficier van justitieverantwoordelijk. Deze is verantwoordelijk voor het recherchebijstandsteam,ook voor het uitbrengen van het advies aan de rechters. Dat is ook de uitkomstvan het onderzoek. Ook het negeren van meerdere DNA's is een schuld van dezaaksofficier. Maar toch ook om het machtsblok van OM te ontmantelen en dedaders van deze missers te straffen, omdat zij de nabestaanden en de onschuldig –laat ik dat zeggen – veroordeelden ernstige schade hebben berokkend.
De zaakofficier spreekt in onze zaak, maar in de zaak van Marianne Vaatstrawil de zaakofficier niet eens spreken met de ouders over dit soort zaken enover de fouten die zijn gemaakt. Wat is dat voor een Openbaar Ministerie datbuiten de werkelijkheid staat en niet eens de slachtoffers te woord staat?Het onderzoek in eerste instantie in die zaak is door het second-opinionteamfinaal van tafel geveegd. Er is geen spaan van heel gelaten. Dus ook in diezaak doen zich soortgelijke feiten voor, waarbij het Openbaar Ministerie nietgoed heeft gehandeld.
De minister kan de media de schuld geven, maar ik ben blij dat de mediaer zijn om juist dit soort zaken aan de orde te stellen. Netwerk heeft hetgedaan en er zijn ook andere programma's die gelukkig wel achter dit soortzaken aangaan, op een zeer serieuze wijze. Ik denk dat de minister daar rekeningmee moet houden en dat het niet aangaat het Openbaar Ministerie, dat in eenijzeren kooi dan wel in een glazen huisje of in het eigen huis zit, slechtste beschermen.
Ik vraag de minister het volgende ten aanzien van de zaken die ik nu hebgenoemd. Ik zou het onderzoek van de heer Posthumus in die vijf of zes anderezaken ook wel eens willen zien om na te gaan welke fouten daar zijn gemaakt.Ik zou willen dat de Kamer daarvan op de hoogte wordt gesteld. Immers, hetgaat om zeer ernstige feiten, waarbij mensen onschuldig zijn aangepakt, terwijlzij geen dubbeltje schadevergoeding krijgen, hoewel hun levens zijn geruïneerd.Ik vraag de minister bij dezen uitdrukkelijk om in dit soort zaken, waar hetuitermate fout gaat bij politie en justitie, de Kamer op de hoogtete stellen van wat er fout is gegaan en daar een evaluatie op los te laten.Het moet niet zo zijn dat wij dit alleen doen als de media wat zeggen; wijdienen ook alle andere zaken in ogenschouw te nemen.
Ik kom bij de verantwoordelijkheidsvraag: wie is er baas in een opsporingsonderzoek?Artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering zegt: de officier van justitiegeeft leiding aan het opsporingsonderzoek. Dat betekent dat de zaakofficierverantwoordelijk is. Wat er ook zij van het NFI en wat er ook zij van alleanderen, het is de officier van justitie die met de behandeling is belast,die verantwoordelijk is. Wie is de baas van de officier van justitie? Datzijn de hoofdofficieren en de procureurs-generaal en uiteindelijk de ministervan Justitie. Ik verwijs naar artikel 5 van de Wet op de rechterlijke organisatie.De minister kan zich niet verschuilen achter de uitspraak dat er foutjes zijngemaakt en dat er geen verantwoordelijken zijn. Er zijn duidelijk verantwoordelijkenen ik vind dan ook dat de minister die verantwoordelijkheid moet nemen enmoet kijken waar de fouten zijn gemaakt. Deze zaakofficier – ik kende man niet – heeft, hoe je het ook wendt of keert, in de zaak van ditopsporingsonderzoek zijn werk als een amateur gedaan en dat is hem te verwijten.Ik vind overigens dat je niet slechts de lager geplaatste mensen verwijtenkunt maken; je moet ook de hogere verantwoordelijken aanpakken.
Dan kom ik bij de minister. De heer Rouvoet heeft de eerste zin van debrief van de minister voorgelezen. Daarin wordt gesteld dat een justitiëledwaling een schokbeeld is voor de rechtsstaat en een zeer grote schok voorde samenleving en het rechtsbestel; het schaadt het vertrouwen dat de burgermoet kunnen hebben in de rechtsgang; het wekt verontwaardiging over het onrechtdat is geleden en het schept onrust over mogelijke soortgelijke gevallen inhet verleden of in de toekomst. Dat zijn ernstige woorden en het zijn heelbelangrijke woorden. Zo las ik vorige week: wie vertrouwt nog het justitieapparaatin Nederland? Er is een uitkomst van een enquête dat 85% vande Nederlandse bevolking geen vertrouwen meer heeft in het justitieapparaat.Dat is ernstig. Juist deze minister heeft het altijd – daarin waardeerik hem – over de rechtsstaat; hij zegt dat de rechtsstaat verdedigdmoet worden en dat wij alles moeten doen in de sfeer van de rechtsstaat. Welnu,dan vind ik dat deze minister bij het opsporen van daders van ernstige misdrijvenook zijn verantwoordelijkheid moet nemen en ook in die andere zaken onderzoekmoet doen om tot een oordeel te komen. De zaak Nienke Kleiss is geen incident;het gaat om een structurele fout en een rode draad in de zin van verkeerdwerken door justitie en politie.
Het ernstigste is evenwel dit; daar wil ik graag een reactie van de ministerop. Ik ben van mening dat de fouten die zijn gemaakt in de zaak-Nienke Kleiss,de innerlijke fundamenten van de gehele strafrechtspleging in Nederland raken.Immers, de dader die onschuldig heeft gezeten, Cees B., is in eerste instantieveroordeeld en vervolgens ook in tweede instantie en in cassatie. Uiteindelijkheeft hij bij herziening ook geen gelijk gekregen. Het gaat hierbij om eenonschuldige. Dan moet je toch gaan twijfelen aan de goede inrichting van onsstrafproces. Er kan altijd iets fout gaan, maar als dit in vier instantiesgebeurt, dan is er fundamenteel iets mis. Als het gaat om dit soort zaken,moet men eens kijken naar het buitenland. Daar moeten commissarissen van politieaftreden als zij één fout maken en ook officieren van justitiemoeten dan aftreden. Ook in dit land moeten wij eens zeggen dat er wat aangedaan moet worden, als er mensen zijn die fouten maken en hun werk niet goeddoen. Hoe kan het vertrouwen van de Nederlandse bevolking in politie en justitieworden herwonnen? Ik denk niet dat dat lukt met de maatregelen die in de briefstaan. Dat zijn immers zaken die al veel eerder hadden moeten gebeuren, zakendie normaal zijn voor een justitieapparaat. De minister staat voor een missionimpossible, als wij zien wat er op dit moment allemaal mis is met het politie-en justitieapparaat.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Voorzitter. Het onderzoek in de Schiedamse parkmoord is een juridischenachtmerrie. Er is een grote serie fouten gemaakt. Het gevolg is dat een verdachteis veroordeeld die achteraf onschuldig bleek te zijn. Het onderzoek van advocaat-generaalPosthumus laat indringend zien dat van het eerste sporenonderzoek tot en metde laatste rechterlijke uitspraak verkeerde keuzes zijn gemaakt en onjuisteconclusies zijn getrokken. Daardoor kwam niet de echte waarheid aan het licht,maar een vermoede waarheid. Deze gebeurtenissen raken het vertrouwen in onzerechtspleging, maar vooral raken zij de nabestaanden van Nienke, het tweedeslachtoffer Maikel en zijn familie, en de onterecht veroordeelde Cees B.
Wij moeten als volksvertegenwoordiging nagaan, hoe deze fouten kondenontstaan, welke lessen kunnen worden getrokken en welke verbeteringen nodigzijn om deze fouten in de toekomst te voorkomen. De aaneenschakeling van foutenis voor een deel te verklaren uit de snelle bekentenis van de verdachte, maardat is geen rechtvaardiging. Het lijkt alsof politie en justitie met een blindvertrouwen recht op het verkeerde doel zijn afgestevend. De voortdurend terzijdegeschoven twijfel duidt op een veel te sterke focus op de dader, in plaatsvan op de daad. Het ontbrak in het onderzoek aan een voldoende kritische bliken correctie.
Schrijnend is de behandeling van het tweede slachtoffer, Maikel. In deeerste weken was hij slachtoffer, dader en getuige. Hij heeft volstrekt onacceptabeleverhoren moeten ondergaan, en uiteindelijk is zijn getuigenis terzijde geschoven.Ook zijn familie is in die onjuiste bejegening meegesleurd. Kan de ministeraangeven, wat politie en justitie concreet ondernemen, en wat zij nog kunnendoen om bij hem de schade zoveel mogelijk te beperken? Die vraag stel ik ookover de nabestaanden van Nienke, en de familie, vrienden en kennissen vanCees B. Wat doen politie en justitie concreet om de jegens hen gemaakte foutente herstellen?
Het rapport-Posthumus pleit in reactie op de verhoren van Maikel vooreen aanscherping van het protocol voor studioverhoren. Maar tegelijkertijdzeg ik dat het probleem bij die verhoren op dat moment niet het ontbrekenvan protocollen of regels was, want die waren er, maar het niet voldoen aande toen nog geldende regels. Moet daar niet veel meer naar worden gekeken?Hoe is het mogelijk dat niemand dit tijdens die verhoren heeftgecorrigeerd? Wat gaat de minister van Justitie met zijn voor de politie verantwoordelijkecollega doen om de naleving van regels binnen de politie om dit terrein teverbeteren en om ontsporingen als tijdens dit verhoor tegen te gaan?
Van de overige aanbevelingen in de brief, die van groot belang zijn enrechtstreeks voortkomen uit het onderzoek, licht ik er een drietal uit, omdatik zelf vind dat de minister daarnaar moet kijken. Ten eerste is dat het organiserenvan kritische reflectie binnen de organisatie van het OM en van de politie.In het onderzoek heeft het op heel veel momenten ontbroken aan een gestructureerdecontrole en reflectie. Het is toch nodig om binnen de organisatie iemand tehebben die kritisch over de schouder van politie en justitie meekijkt, eenadvocaat van de duivel, die de moeilijke vragen stelt. Ik vraag de minister,in te gaan op de wijze waarop hij deze aanbeveling wil gaan uitvoeren.
Een volgend punt dat voortdurend terugkomt in het onderzoek betreft deverslaglegging en rapportering. Het lijkt wel alsof de betrokkenen door hethele onderzoek niet goed raad weten met de twijfel die voortdurend ontstaatover de schuld van de verdachte na zijn bekentenis. Dat geldt met name deresultaten van DNA-onderzoeken binnen het NFI. Wat mij betreft staat vooropdat twijfel aan de schuld van een verdachte bij de rechter terecht hoort tekomen. Maar waar het wat onhelder wordt, is bij de vraag wat objectiveerbaretwijfel is. Er zullen vaker zaken worden aangebracht waarbij officieren vanjustitie of het OM twijfelen aan de kansrijke afloop. Ik denk aan voorkenniszakendie buitengewoon ingewikkeld zijn. Ik denk ook aan met name door de Kamergeëntameerde bouwfraudeprocessen, waarvan wij als Kamer vinden dat zemoeten worden gevoerd, ongeacht de vraag of het OM er zelf aan twijfelt ofze opgehelderd kunnen worden. Dus die twijfel is een andere. Waar het in ditgeval om gaat, is dat er uit objectieve onderzoeken verschillende duidingenkunnen voortkomen, hetgeen twijfel schept. Dat geldt zeker bij technisch bewijs.Wanneer die verschillende duidingen niet worden weggemoffeld of niet wegvallenin het onderzoek maar voor de rechter komen, kan deze de weging maken en bijvoorbeeldalsnog de verschillende deskundigen met hun verschillende opvattingen horen.Ook een eventuele mondelinge duiding later die daar weer van afwijkt, zouin het dossier terug moeten komen. Door het gehele rapport heen blijkt datde archivering en de verslaglegging niet altijd adequaat zijn geweest en somszelfs ontbreken. Dat geldt van het eerste sporenonderzoek tot en met het eindvan het onderzoek.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Ik begrijp dat u achter de aanbevelingen van de minister staat. U heeftgezegd dat er iemand over de schouder moet kunnen meekijken en dat er betereverslaglegging moet komen. Dat is allemaal prachtig en wel, maar je moet natuurlijkwel eerst het technisch bewijs rond krijgen. In deze zaak en in de anderezaken die ik in mijn eerste termijn heb genoemd, zie je dat het technischbewijs niet eens boven water komt omdat er sprake is van een foutieve aanpakvanaf het begin. Wat heb ik dan nog aan iemand die over de schouder meekijktof aan allerlei verslagen? Er moet gewoon professioneel gewerkt worden.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Het gaat in dezen niet om politieke aanbevelingen van de minister maarom aanbevelingen van de onderzoekers, waarvan ik er een paar uitlicht. Hunaanbevelingen gaan ook over de beginfase, over het verbeteren van sporenonderzoek.Ik vind dus wel degelijk dat die aanbevelingen moeten worden uitgevoerd. Hetover de schouder meekijken heeft daar gedeeltelijk invloed op.
De heer De Wit (SP):
U bent uw betoog begonnen met de woorden dat deze zaak een juridischenachtmerrie is. Is er echter niet veel meer aan de hand? Ik verwijs dan naarbijvoorbeeld de gang van zaken rond de samenstelling van de dossiers. Uithet rapport komt naar voren dat zelfs bewust gevraagd is om in de verslagenvan het NFI bepaalde zaken niet te noemen. Is dat dan alleen een juridischenachtmerrie of is er niet veel meer aan de hand, in de zin dat er sprake isvan fundamentele fouten in de opstelling van in dit geval de officier vanjustitie?
De heer Van Haersma Buma (CDA):
De woorden "juridische nachtmerrie" zijn niet bedoeld als eenkwalificatie. Over de vraag of je het een incident moet noemen, kom ik nogte spreken. Ik kan nu al wel zeggen dat het zeker meer is dan een incident.Het is ook meer dan een bedrijfsongeval. Ik vind echter niet dat je kunt zeggen,zoals u in uw betoog wel deed, dat dé cultuur binnen de politie enJustitie er één is van zwijgen en wat dies meer zij. Dat gaatmij veel te ver. Je moet de fouten benoemen. Ik zou in dit verband ook willenverwijzen naar de medische wetenschap. Er worden jaarlijks medische foutengemaakt. Toch zeggen wij niet dat er fundamenteel iets mis is in de medischewetenschap. Nee, je moet fouten benoemen en ervan leren, teneinde ze in detoekomst te voorkomen.
De heer De Wit (SP):
Uit het onderzoeksrapport blijkt dat bewust is aangestuurd op een bepaaldesamenstelling van het dossier om bewijsmiddelen weg te laten en om belastendbewijs of twijfel niet te vermelden. Gaat het dan niet veeleer om de houdingvan het Openbaar Ministerie, dat degene die men op het oog heeft, veroordeeldmoet worden, dus om de blindheid van het Openbaar Ministerie en zijn strevenom zo snel mogelijk een dader aan te wijzen die veroordeeld kan worden?
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Die conclusie trek ik niet. Dat komt ook omdat de onderzoekers die hetrapport hebben opgesteld, dat niet doen. Zij geven heel duidelijk aan dater de mogelijkheid was om het onderzoek zo volledig mogelijk te doen en dater ook geen sprake was van druk op de mensen om direct tot een veroordelingte komen. Daarom heb ik niet de neiging om als politicus vervolgens te zeggendat Posthumus het fout heeft gedaan en dat er wel sprake is van het bewustop de verkeerde man aansturen. Daarom geloof ik dat niet. Maar het is duidelijkdat er heel veel fout is gegaan is. Uit het rapport blijkt dat het een heeluitgebreide bekentenis is geweest. Na die bekentenis heeft het echter ontbrokenaan voldoende kritisch meekijken. Dat is de hoofdfout geweest vanaf het momentdat er een bekentenis was.
De heer De Wit (SP):
Nu noemt u zelf dat voorbeeld, maar het gaat verder dandat. Er wordt na de herroeping van de bekentenis immers gezegd: wij zien afvan het zoeken naar een andere dader, in een andere richting, want dat zoueen verkeerd signaal zijn in de richting van de samenleving.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Nee, dat staat er niet zo letterlijk.
De heer De Wit (SP):
In het rapport staat weergegeven wat de politie heeft gezegd. Er staatdat het zoeken in een andere richting een verkeerd signaal zou zijn.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Dat heb ik niet in het rapport kunnen lezen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
U zei net dat er een verschil bestaat tussen twijfel en objectiveerbaretwijfel. Daarover wil ik u graag een vraag stellen. Er was bij het NederlandsForensisch Instituut twijfel gerezen over de schuld van Cees B. Het NFI heeftdie twijfel ook kenbaar gemaakt aan het Openbaar Ministerie. Zegt u nu datdat geen objectiveerbare twijfel was?
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Er waren twee verschillende opvattingen en daardoor rees er twijfel. Naarmijn idee hadden die twee verschillende opvattingen naar buiten moeten komenals twee verschillende objectieve uitleggen van DNA, waarbij de ene opvattingis dat het een derde is en de andere dat het een niet-identificeerbare derdeis. Naar mijn idee heeft dit geleid tot één rapport waar eigenlijkaltijd een geur van twijfel over is blijven bestaan. Er lagen immers tweeverschillende deskundigenoordelen aan ten grondslag. Dan denk ik: als je dietwee deskundigenoordelen naast elkaar laat staan en die bij de rechter brengt,dan kan de rechter vervolgens beide deskundigen uitnodigen om hun opvattingenalsnog in de rechtszaal te wegen. Dat is dus wat ik bedoel.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik wil het toch nog iets scherper stellen. Beide onderzoekers van hetNederlands Forensisch Instituut, zowel de onderzoeker als de deskundige, haddentwijfel aan de schuld van de heer Cees B. Beide onderzoekers hebben die twijfelkenbaar gemaakt aan het Openbaar Ministerie. Dan is dat toch een "objectiveerbaretwijfel"? Dat is toch twijfel die bij de rechter terecht hoort te komen?
De heer Van Haersma Buma (CDA):
In die zin ben ik het helemaal met u eens. Er kan twijfel zijn, in diezin dat je met een zaak bezig bent waarbij je twijfelt of het wel tot eenveroordeling zal leiden. Ik noemde bijvoorbeeld de bouwfraudezaak, maar iknoem ook voorkenniszaken. Dan kun je zeggen: als je daaraan twijfelt, moetje er überhaupt niet aan beginnen. Maar dit is het lezen van een onderzoeksresultaat,waarbij je zegt: dit onderzoeksresultaat, dit DNA kan eigenlijk niet met zekerheidtot een dader leiden. Dan moet je dat dus opschrijven. Dan moet je dus nietbij de rechter laten komen dat het zeker is dat het wel of niet de dader is.Nee, dan moeten dus die verschillende opties uit zo'n onderzoek duidelijkworden gemaakt. Dan heb ik veel liever dat opgeschreven wordt: het is dit,maar het zou ook dat kunnen zijn. De twijfel wordt veroorzaakt door twee objectievemogelijkheden, waarbij de rechter vervolgens weegt of hij A of B doet. Ikwil daarmee dus niet zeggen dat die twijfel niet bij de rechter moet komen,maar ik heb de indruk dat het scherper kan worden.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik zou het ook wat scherper willen maken. Ik lees zelfs in een van deverslagen die wij net hebben ontvangen dat DNA dat op het lichaampje van Nienkeis aangetroffen op de plaats van het delict, niet van Cees B. kan zijn enwijst naar een derde manspersoon. Is dat nu niet twijfel waarvan u zegt: datis dermate belangrijk, dermate cruciaal in een zaak; dat mag niet anders dandoor het Openbaar Ministerie worden betrokken bij zijn oordeel en ook wordenvoorgelegd aan de rechter?
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Zoals u het nu zegt, is het ook altijd bij alle rechters geweest. Datis het merkwaardige van die hele zaak. Het was van het begin af aan duidelijkdat het DNA niet het DNA was van Cees B. De advocaat-generaal zegt ook nogin de laatste hogerberoepzaak dat er geen DNA is dat het bewijs draagt. Datis ook het gekke van het hele DNA-onderzoek. Als er überhaupt nog geenDNA had bestaan, was de kans op een veroordeling nog veel groter geweest.Maar met het DNA dat bij de rechter kwam, werd verklaard dat er geen DNA-spooris dat naar deze verdachte leidt. Vervolgens gaan deskundigen op de zittingnog uitleggen waarom dat desalniettemin kan betekenen dat hij het toch gedaanheeft. Dat is natuurlijk ook het vreemde. Ook in die hogerberoepzaak hebbende deskundigen op de zitting nog gezegd: het is wel DNA van een derde, maarhet kan een jongetje van school geweest zijn, het kan ook iemand geweest zijndie zij een hand gegeven heeft. Die twijfel is op een heel merkwaardige manierdoor dat hele proces heen gegaan. Hoe erg het ook is, dat is op zich in ditgeval niet alleen te wijten aan de vraag of iets wel of niet in het dossieris gekomen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Het gaat natuurlijk om de wijze waarop het Openbaar Ministerie deze informatie,die het van het NFI heeft ontvangen, aan de rechter heeft gegeven. Die informatiebeoordeel ik overigens anders, want volgens mij heeft het NFI heel duidelijkgesteld dat op de veter, het moordwapen, en op het lichaam DNA-materiaal wasaangetroffen dat van iemand anders was dan van Cees B. Dat is een dermatehard feit dat dat cruciaal is. Dat is echter niet op die wijze door het OMaan de rechtbank meegedeeld. Hoe oordeelt u over een Openbaar Ministerie datdergelijke gegevens niet voorlegt aan een rechter?
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Het niet voorleggen aan de rechter is een van de grootste kritische foutenin dit hele onderzoek. Het door u genoemde voorbeeld klopt niet helemaal,omdat de feiten wel allemaal bij de rechter zijn gekomen. De twijfel betrofmet name de vraag of het derde spoor een daderspoor was of iets onidentificeerbaars;in dat laatste geval had het dus ook van iemand van school kunnen zijn. Dietwijfel had natuurlijk bij de rechter moeten komen. Ik ben het op dit punthelemaal niet oneens met u.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
U en ik blijven het oneens over de precieze interpretatie. U zegt datde twijfel aan de rechter voorgelegd had moeten worden.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Ja, maar dat is toch evident in die zaak?
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Dat is niet op die manier gebeurd. Mijn vraag is: hoe beoordeelt u indie zin het Openbaar Ministerie? In kranten zegt u dat wij gelukkig niet hoevente twijfelen aan de integriteit van het Openbaar Ministerie. Misschien moetenwij het woord "integriteit" niet gebruiken, maar ik wil wel vanu horen wat u vindt van een Openbaar Ministerie dat een zaak uiteindelijkop deze wijze voor de rechter brengt.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Ik kom nog te spreken over het woord "integriteit". Het gaatu dus niet zozeer om die twijfel, maar om de kwalificatie van de fout vanhet Openbaar Ministerie. Dat vind ik heel lastig, omdat ik dan als politicuskwalificeer wat het Openbaar Ministerie en de politie hebben gedaan. Ik vindhet echter onjuiste keuzes in een onderzoek waarin veel duidelijker had moetenzijn dat er behalve de bekennende "dader" meer mogelijkheden waren.Dat is de kwalificatie die ik eraan kan geven: "onjuiste keuzes in hetonderzoek". Ik weet niet wat u meer wilt horen, maar dan moet u mij eenvoorstel doen waarin ik kan meegaan.
De heer De Wit (SP):
U hebt nog geen antwoord geven op mijn vraag. Op pagina 71 van het rapportkunt u lezen dat het, zoals de heer Posthumus het uitdrukt, aan de buitenwereldeen verkeerd signaal zou geven om na de bekentenis van Cees B. onderzoek tedoen naar andere verdachten. Dat zegt de heer Posthumus, die dat afleidt uitzijn gesprekken met de leider van het onderzoek en de zaaksofficier. Als udat hoort, wat vindt u dan van de opstelling van het Openbaar Ministerie?
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Dan zou ik die zin nog even in zijn context moeten nalezen. Echt waar,want ik weet niet wat ervoor en erachter staat.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Wij hebben vandaag drie aanvullende stukken van de minister gekregen oververslagen, teambesprekingen en dergelijke, waarbij ook het Openbaar Ministeriewas betrokken. Ik wil niet zeggen dat het Openbaar Ministerie die stukkenaan de rechter had moeten voorleggen, maar de inhoud daarvan had de rechtertoch wel mogen weten. Het Openbaar Ministerie had dat kunnen vertellen, maardat is niet gebeurd.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Dat is wat ik zojuist wisselde met mevrouw Vos: die informatie, die geredetwijfel over de onderzoeksresultaten, had bij de rechter moeten komen.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Dus op dat punt is het Openbaar Ministerie volgens u in gebreke gebleven.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Ja, maar ook gelet op de gesprekken van de afgelopen dagen met officierenvan justitie die niets met deze zaak te maken hebben en die hun werk wel goeddoen, moeten wij vandaag wel zuiver zijn. Wij moeten dus niet de hele tijdzeggen dat "het Openbaar Ministerie" heeft gefaald. Het gaat echtom de zaak. Dat is een ontzettend ernstige zaak en wij moeten alle zaken diefout kunnen zijn, beoordelen, maar laten wij waken voor een heel algemenekwalificatie in deze zaal. Zo'n kwalificatie doet ook geen recht aan de dieptevan het onderzoek dat wij vandaag bespreken.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Ik heb nog wel zes andere zaken genoemd.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
De derde aanbeveling betreft het videoverhoor.
Videoverslaglegging is geen panacee voor het voorkomen van fouten. Hetuit de hand lopen van de verhoren van Maikel vond plaats ondanks het feitdat een camera meeliep. Toch kan naar mijn stellige overtuiging het gebruikenvan videocamera's helpen om zekerheid te krijgen over met name bekentenissen.Tot nu toe heeft de CDA-fractie op dit punt altijd aarzelingen gehad, omdathet meelopen van een camera geen nieuw vormvereiste moet worden bij alle zaken.Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat het te laat wisselen van de camera de helezaak stuk maakt. Dan staan wij hier ook. Een uitbreiding van het huidige cameragebruikis echter wenselijk. Hoe werkt de minister deze aanbeveling concreet uit?
Ik heb de vraag gehoord of de Schiedamse zaak al dan niet een incidentis. De zaak is ernstig en zeldzaam door de combinatie van de ernst en de groteserie fouten die is gemaakt. Daarmee kan het niet als incident worden afgedaan.Als het in deze zaak zo fout kan gaan, kan dat ook in andere zaken gebeuren.Daarom ook moeten wij de aanbevelingen uitvoeren en kritisch kijken of erwellicht nog andere dingen nodig zijn.
Mijn fractie wil echter waken voor het totaal overhoop gooien van hetstrafproces. Als wij ons laten meeslepen door de emotie gaat de volgende affaireonherroepelijk over het feit dat evidente daders van zedendelicten vrijgesprokenworden uit angst voor fouten. Ook dan staan wij weer hier.
Toch zijn er meer zaken waar twijfel is geweest. Het NFI heeft in eenaantal zaken twijfel gehad. De vraag is in de schriftelijke ronde al beantwoord.Is er bij het NFI echter niet toch de gedachte dat er achteraf meer zakenzijn waar er twijfel kan zijn? Dat moet boven tafel komen. Hetzelfde geldtvoor de uitspraken van de voorzitter van de politiebond ACP. Die zei in nietmis te verstane woorden meldingen te hebben van politiemensen die in gewetensnoodkomen omdat het Openbaar Ministerie ontlastend materiaal achterhoudt. Ookdegene die het naar voren brengt, kan het daarbij niet laten. Dit zijn ernstigebeschuldigingen. Hoe kan de minister bevorderen dat wordt uitgezocht of dezebeschuldigingen kloppen?
Ik heb gezegd dat het rapport aangeeft dat aan de integriteit van hetOpenbaar Ministerie en van de betrokkenen in het onderzoek niet hoeft te wordengetwijfeld. Ik vind die constatering van groot belang. Als dat wel zo was,hadden wij een nog veel groter probleem. Daarom heb ik er moeite mee dat deintegriteit van het Openbaar Ministerie zo ontzettend duidelijk in twijfelis getrokken door het televisieprogramma Netwerk van vorige week dinsdag.Daar zei men letterlijk: "Justitie heeft Cees B. vervolgd terwijl zijwisten dat hij het niet kon zijn" en "Bewijs dat in de doofpot verdwijnten een justitieapparaat dat er alles aan doet om het daar te houden".Als de onderzoekers iets hebben gezegd, is het dat dit niet waar is. Ik hebook grote moeite met het opvoeren van een kroongetuige in deuitzending als iemand die zijn baan kwijt is omdat hij naar de media is gestapt.De feiten zijn dat hij een detachering in Groningen had die is gestopt. Hetis essentieel om dat te vermelden. Iedereen heeft zijn verantwoordelijkheidals er beschuldigingen worden geuit.
Een ding blijft boven tafel hangen. Hoe kan het dat een Engels onafhankelijkonderzoeksbureau op basis van een daar gepresenteerd document wel komt toteen aantal herkenbare DNA-profielen?
Ik sprak over het publieke debat. Wij zullen ongetwijfeld nog vaker bijelkaar komen over volgende zaken. Wij zullen dan zorgvuldigheid moeten betrachtenin het publieke debat bij het benoemen van degenen om wie het gaat. De naamvan bijvoorbeeld Nicky, inzake een moordzaak van een aantal jaren gelden,komt zonder dat de nabestaanden daarom vragen ineens in het nieuws. Kan erniet een soort code worden afgesproken dat niet alleen de daders maar ookde slachtoffers recht hebben op hun privacy en alleen met initialen mogenworden aangeduid? Voor nabestaanden en betrokkenen bij deze en andere zakenhoop ik dat wij na vandaag kunnen zeggen dat de onderste steen boven is gekomen,dat er lessen worden geleerd en dat wij alles doen om herhaling te voorkomen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik hoor de heer Van Haersma Buma de media een kat geven. Hij legt daarde verantwoordelijkheid. Hij legt vandaag echter niet de verantwoordelijkheidbij de minister van Justitie. Die is politiek verantwoordelijk. Ik hoor graaghet oordeel over de verantwoordelijkheid van deze minister voor wat de heerVan Haersma Buma een "justitiële nachtmerrie" en "geenincident" heeft genoemd.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Ook nu moet u weer precies zijn, want ik heb niet voor niets de woordengekozen die ik heb uitgesproken. Ik heb niet "de media" beschuldigd,maar heel concreet het programma Netwerk van verleden week dinsdag en de doormij geciteerde zinnen geduid omdat die van geen kant deugden en heel sterkhebben bijgedragen aan de ontstane onrust. Ook u hebt niets gedaan toen dieverkeerde veroordeling kwam en er een andere vrijspraak volgde. Toen is binnenhet OM een onderzoek gestart. Als dat programma er niet was geweest met dieintegriteitkwestie hadden wij hier niet gestaan en had iedereen dat onderzoekvoor kennisgeving aangenomen. Ik wil hiermee uiteraard niet zeggen dat ikdat liever had gezien, maar wel benadrukken dat als wij het Openbaar Ministerieen de strafrechtspleging in Nederland serieus nemen, wij de fouten moetenbenoemen en niet met "grote stappen snel thuis" moeten gaan roepen:iedereen deugt niet, het hele Openbaar Ministerie deugt niet, dé politiedeugt niet. Dan zijn wij alleen maar verder van huis.
Natuurlijk is de minister verantwoordelijk voor het justitieapparaat enis hij dat ook altijd geweest. Daarom vind ik het ook de verantwoordelijkheidvan de minister, ook al vonden al deze zaken plaats toen hij volgens mij nogbij de Raad van State werkte, om de Kamer te laten zien dat het geen incidentis maar een serieuze zaak waarvan geleerd wordt, opdat dergelijke fouten inde toekomst kunnen worden voorkomen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik wil het toch wat scherper krijgen. U zei net tegen mij dat ik er eenpolitieke zaak van wilde maken. Het lijkt mij dat wij het hier inderdaad overpolitiek hebben en over politieke verantwoordelijkheid. Deze minister vanJustitie is uiteraard politiek verantwoordelijk voor alles wat er gebeurdis, ook voor alles wat in deze zaak is gebeurd toen hij daadwerkelijk ministervan Justitie was, dus ook verleden week. Vindt u dat deze minister die politiekeverantwoordelijkheid op een juiste wijze heeft genomen en denkt u dat hijin staat is om die noodzakelijke cultuurverandering op een vertrouwenwekkendemanier door te voeren?
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Op dit moment heb ik geen enkele reden om daaraan te twijfelen. Toen deverkeerde uitspraak viel en bleek dat de juiste persoon een andere dader was,is meteen iets gedaan wat in de Nederlandse geschiedenis nog nooit gedaanwas, iets waar de rechtspraak zelf ook niet zo blij mee was. Niet de rechterscorrigeerden, maar de minister en het Openbaar Ministerie kwamen met een externonderzoek. Je kunt daar wel van alles van zeggen, maar dat was wel geheelnieuw! Nu is het onderzoek versneld gekomen en wordt meteen iets gedaan metde niet politieke aanbevelingen. Ik vind dat van groot belang.
Ik vind het terecht dat u mij aanspreekt op mijn opmerking dat u er eenpolitieke zaak van maakte. Ik heb hiermee niet willen zeggen dat dit geenpolitiek debat is. U zei dat deze fouten zijn gemaakt omdat er te veel crimefightingis. Dat vind ik een politieke opvatting die niet door het rapport wordt ondersteund.Ik ben het ermee eens dat het zo niet in elkaar zit, want in de jaren tachtigwaren er toch ook al juridische dwalingen?
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Kunt u dan eens scherp aangeven hoe u de politieke verantwoordelijkheidvan deze minister definieert en hoe hij vandaag duidelijk kan maken dat hijdat vertrouwen kan herstellen? Het vertrouwen is door deze zaak toch erg geschaad.Is deze minister in uw ogen in staat om dat politieke vertrouwen te herstellenen heeft hij daar inmiddels al voldoende aan gedaan?
De heer Van Haersma Buma (CDA):
U weet zelf ook wel dat als een minister wordt heengezonden het vertrouwenin de politiek daarmee niet is hersteld. U vindt zo ongeveer om de drie maandenwel dat de minister moet aftreden. Wij hebben het laatst bij de tbs-zaak gehad.Dat mag, maar als het werkelijk gaat om het herstel van vertrouwen, dan moetenwij allen ervoor zorgen dat er een systeem komt dat fouten als deze voorkomt.Het gaat veel dieper. Wij moeten laten zien dat de aanbevelingen die doordeskundigen zijn opgesteld door ons serieus worden genomen. Ik zie het alsde verantwoordelijkheid van de minister, meer dan alleen maar van de interneorganisatie van het OM, om ervoor te zorgen dat die daadwerkelijk worden uitgevoerd.
De heer Wilders (Groep Wilders):
Zou naast de verbetertrajecten waarover u sprak ook geen onderdeel vanherstel van het vertrouwen moeten zijn dat mensen die fouten hebben gemaaktdaarvoor de rekening krijgen gepresenteerd? U sprak zelf al over het verhoorvan Maikel door een bepaalde politieagent. Daar waren ook anderenverantwoordelijk voor. Wij hebben in de brief en in de stukken die wij nogom 13.00 uur kregen gezien dat ook bij het OM is geblunderd. Is de CDA-fractieniet van mening dat, hoewel dat niet de bedoeling van dit debat mag zijn,als onderdeel van het herstel van het rechtsgevoel de daarvoor verantwoordelijkemensen bij politie en justitie worden ontslagen?
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Ik heb geprobeerd dit rapport ook te lezen op de aard van de fouten diedoor verschillende mensen zijn gemaakt. Over de officier van justitie dieregelmatig door de heer Wilders wordt genoemd bijvoorbeeld, zegt het rapportdat er niets onrechtmatigs is gebeurd. Als hij nu de minister oproept om dieofficier te ontslaan, zullen wij over enkele weken een debat hebben over hetfeit dat deze persoon voor de rechter zal hebben aangetoond dat er geen gegrondereden was voor het ontslag en dat de minister verplicht is een grote schadevergoedingte betalen. Is de heer Wilders daar dan toe bereid?
De heer Wilders (Groep Wilders):
De heer Van Haersma maakt het nu te gemakkelijk. Als hij – volgensmij als enige in dit huis – nu nog volhoudt dat de officier van justitiegeen fouten heeft gemaakt, is hij van een andere planeet.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Dit heb ik niet gezegd en dit kunt u mij ook niet verwijten.
De heer Wilders (Groep Wilders):
De officier van justitie heeft fouten gemaakt, hij heeft twijfels vanhet NFI niet aan de rechtbank en aan het hof door de advocaat-generaal gemeld.Dit is laakbaar, dit is verkeerd. Vindt u dat hij daarvan de consequentiesmoet dragen of zeggen wij: sorry, en blijven wij vervolgens zitten waar wijzitten?
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Ik vind het heel ongelukkig dat u zegt dat ik zou hebben gezegd dat ergeen fouten zijn gemaakt. Dit zou u ook niet moeten doen, want u weet datdit niet zo is. U heeft niet geluisterd. Mijn eerste zin was ook dat er indeze zaak veel fouten zijn gemaakt door ambtenaren. Het is echter niet aanons om ambtenaren te ontslaan. Bovendien hebben ambtenaren en medewerkersook nog rechten waarop zij een beroep kunnen doen voordat zij worden ontslagen.De heer Wilders kan nu wel zijn hoofd schudden, maar deze persoon zal tegende rechter zeggen: er is een fout gemaakt, maar er is een rapport waarin wordtgesteld dat die fouten niet onrechtmatig zijn gemaakt. Dan vraag ik nog eenkeer aan de heer Wilders of hij bereid is om de schadevergoeding te betalendie de rechter zal opleggen.
De heer Wilders (Groep Wilders):
Mijn antwoord is dat mensen die fouten hebben gemaakt, de agenten bijhet verhoor van Maikel, waar ik u nu niet meer over hoor, maar ook bij Justitie,daarvoor moeten worden ontslagen, wat de consequenties daarvan ook zijn. Uloopt daar opnieuw voor weg. U spreekt niet over de agenten. U beschermt justitieen deze minister. U levert een bijdrage van niets.
De voorzitter:
Ik wijs de heer Van Haersma Buma erop dat hij eventuele vragen aan deheer Wilders in diens termijn moet stellen.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Ik ben het met u eens, maar ik vind de kwalificatiesvan de heer Wilders uiterst ongelukkig. Ik vind dat hij dit niet kan doenin een interruptie die een vraag zou moeten zijn waarop ik bovendien probeerserieus te antwoorden. Mag ik dit in uw richting zeggen?
De voorzitter:
Zeker.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Ik denk dat de heer Van Haersma Buma van een andere planeet is als jeziet hoe ernstig de rechtsstaat geschokt is, niet alleen door deze zaak maarook door andere zaken. Er zitten politieagenten thuis, er zijn rechercheursontslagen die het bij het juiste eind hadden, maar die krijgen geen aandachtmeer. Hij zegt dan ook nog schijnheilig dat wij de slachtoffers van deze misdrijvenniet mogen noemen. Die slachtoffers – toevallig ken ik er heel veel –vragen om aandacht, maar krijgen die niet, niet van de politiek, niet vandeze minister, niet van justitie. Zij willen juist graag gehoord worden overde fouten die er worden gemaakt. En dan zegt de heer Van Haersma Buma datwij hen moeten beschermen. Nee, zij willen juist aandacht. Ik nodig hem uitom eens met mij mee te gaan, dan zal hij er een aantal horen. Zij willen dieaandacht, omdat hen groot onrecht is aangedaan. Ik verwacht die aandacht zekervan zijn partij.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
De heer Nawijn mag mij van alles verwijten, maar niet dat ik niet probeerom dicht bij het rapport te blijven. In dit rapport wordt nagegaan wat erfeitelijk is gebeurd. Als hij nu begint met de opmerking dat er rechercheurszijn ontslagen...
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
De Telegraaf van afgelopen zaterdag! Niet in deze zaak, maar in een anderezaak waar hij het bij het rechte eind had.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Akkoord, ik dacht dat de heer Nawijn sprak over een ontslagen rechercheurin deze zaak. Dat bracht ook bij mij grote onrust te weeg, maar als ik daneen week later lees dat het niet waar is, vind ik dat dit soort stellingenbewezen moeten worden. Er zijn heel grote fouten gemaakt, maar als er daarbovenop nog weer allerlei wilde beschuldigingen worden geuit, moeten die eenvoor een hard gemaakt worden. Dan kan er ook iets aan worden gedaan. Iederebeschuldiging moet beantwoord worden met een uitleg en een verbetering.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Staat de heer Van Haersma Buma achter mijn verzoek om een extra onderzoekdoor de minister van Justitie in andere zaken waar het is misgegaan, opdatwij die in de Kamer kunnen bespreken en dan niet alleen aan de hand van dezaak-Nienke. Er spelen nog zoveel andere zaken in Nederland waar ten onrechteslachtoffers worden gemaakt. Dan is de rechtsstaat ook in het geding.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Wij krijgen heel veel brieven van mensen die schrijven dat zij onterechtzijn veroordeeld. Het is heel moeilijk voor een Kamerlid om te zeggen: hetzal wel zo zijn, ga maar naar de minister. Nederland kent immers rechtspraakin drie instanties plus een herzieningsmogelijkheid. Je kuntnatuurlijk zeggen: ons rechtssysteem deugt niet, ga dus maar naar een Kamerlidvoor een oplossing. Ik denk dat wij niet die kant op zouden moeten gaan. Volgensmij moeten wij ons vooral richten op zaken die echt aandacht verdienen. Datis de reden dat ik de minister zojuist vragen heb gesteld over beschuldigingenvan mensen uit de politieorganisatie zelf en de politiebonden. Deze beschuldigingenkomen erop neer dat inspecteurs zelf aangeven dat ze in een onderzoek de waarheidniet boven tafel konden krijgen, omdat het Openbaar Ministerie dat onmogelijkmaakte. Ik vind dat serieuze beschuldigingen die niet onbeantwoord mogen blijven.Wij moeten als Kamerlid eerlijk zijn en niet tegen de Nederlandse bevolkingzeggen: kom met al uw zaken maar bij ons en wij zullen ze overdoen.
De heer De Wit (SP):
Begrijp ik u goed als ik zeg dat u vindt dat de minister zijn verantwoordelijkheidheeft genomen, nadat de echte dader bekend was geworden?
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Hij heeft daarmee een verantwoordelijkheid genomen.
De heer De Wit (SP):
Maar wat heeft de minister dan gedaan tussen zijn aantreden en het momentdat de dader toevallig bekend werd? Wat heeft de minister met andere woordengedaan tussen 2002 en eind 2004, wetende dat Cees B. brieven heeft geschrevenen prof. Van Koppen een rapport heeft gepubliceerd?
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Ik kan u niet precies zeggen wat de minister heeft gedaan, maar hij heeftin ieder geval wel een aantal keer contact opgenomen met mensen. Verder isonder meer naar de minister-president een brief gestuurd.
De minister stelt zich terughoudend op en zal zich niet snel mengen inde zaak van iemand die driemaal is veroordeeld, om een andere beslissing tebewerkstelligen. De minister kan dat overigens ook helemaal niet doen. Datgeldt overigens ook voor ons, Kamerleden. Als men bij ons komt met een zaakwaarin drie maal vonnis is gewezen, dan moeten wij ons heel terughoudend opstellen,zelfs als men ons meldt dat de feiten uitwijzen dat er een verkeerd vonnisis gewezen. Daarbij maak ik wel een onderscheid met zaken waarover de inspecteurvan het onderzoek zelf zegt dat hij z'n ei niet kwijt kon.
De heer De Wit (SP):
Dat komt volgens mij allemaal anders te liggen wanneer een minister vanJustitie geconfronteerd wordt met een rapport waaruit blijkt dat de veroordeeldeonmogelijk de dader kan zijn. Deze minister kende een dergelijk rapport, maarwachtte toch af tot december 2004, de maand waarin de echte dader een bekentenisaflegde.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Het zou heel slecht zijn als de minister dan niet op de mogelijkheid vaneen herzieningsverzoek bij de Hoge Raad zou wijzen en de man op eigen initiatiefop vrije voeten zou zetten. De mogelijkheid van een herzieningsverzoek bestondook in dit geval. Een herzieningsverzoek had alleen niets opgeleverd omdatde ontlastende feiten nog niet boven tafel waren gekomen.
De heer De Wit (SP):
Het gaat hier niet om de formele regels.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Daar gaat het nu juist wel om!
De heer De Wit (SP):
Het gaat om de vraag of de minister zijn verantwoordelijkheid heeft genomentoen hij wist dat er grote twijfels waren over de manier waarop deze zaakwas behandeld, twijfels die door een wetenschapper waren onderbouwd. De ministerkende die twijfels en heeft desondanks een jaar voorbij laten gaan voordater iets gebeurde.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
U stelt terecht vragen over de verantwoordelijkheid van de minister. Uwvraag over het herzien van een zaak is dat niet, want het rapport van de heerVan Koppen is natuurlijk door de verdediging ingebracht. Dit rapport had redenkunnen zijn voor herziening van het vonnis. Het is gelukkig niet de politiekeverantwoordelijkheid van de minister om te besluiten tot een herziening. Datis de verantwoordelijkheid van de rechtsorganen. Laten wij alsjeblieft nietin de val trappen dat wij gaan zeggen dat al dit soort zaken met een anderebril op door de politiek moet worden bekeken.Van Haersma Buma
Een en ander laat natuurlijk onverlet dat de politiek van dit soort foutenmoet leren en deze fouten uit de organisatie moet halen. Daar zijn de aanbevelingenin het rapport ook voor bedoeld. Overigens is het opmerkelijk dat geen vande woordvoerders tot nu toe een concrete aanbeveling heeft gedaan dieniet in dit rapport staat. Ik zou met belangstelling luisteren naar voorstellenvoor concrete aanbevelingen.
De heer Weekers (VVD):
Voorzitter. Wanneer de feiten en de omstandigheden, als ook het verloopen het oordeel in de Schiedamse parkmoord niet zo schrijnend waren geweest,zouden wij wellicht hebben kunnen volstaan met de conclusie van de wet vanMurphy: als er iets mis gaat, gaat ook alles mis. Wanneer ik echter de gruwelen,de slordigheden en het gebrek aan professionaliteit tot mij laat doordringen,grijpt deze zaak mij persoonlijk zeer aan. Ik vraag mij af hoe het nu gaatmet de ouders van Nienke, met Maikel en zijn familie en met Cees B. Ik vraagde minister of hun de nodige hulp is aangeboden. Heeft hij met hen gesproken?Ik ben het overigens niet eens met de suggestie van de woordvoerder van deCDA-fractie om in de toekomst de namen van de slachtoffers niet meer te noemen.Voor mij blijft Nienke Nienke en Maikel Maikel.
Voorzitter: Verbeet
De heer Weekers (VVD):
Deze week is niet alleen de hele film teruggedraaid, maar zijn ook degebeurtenissen achter de schermen onthuld. Het is een understatement om tezeggen dat ik niet vrolijk word van het evaluatieonderzoek waar het gaat omde slachtoffers, het vertrouwen in justitie en het functioneren van de rechtsstaat.Ik zie echter ook een begin van herstel van vertrouwen. Door het OpenbaarMinisterie is een grondig en vooral kritisch evaluatieonderzoek gemaakt, waarvoormijn complimenten. Wij hebben vorige week gevraagd om de onderste steen bovente halen, open en transparant te zijn en niets te verhullen. Het lijkt eropdat dit ook is gebeurd. Deze openheid is mooi, maar de VVD-fractie wil meerdan dat. Openheid is slechts een begin. Het is goed dat de minister nietsafdoet aan het onderzoek. Het is prima dat hij de aanbevelingen ruimhartiggaat uitvoeren, maar voor ons is essentieel dat hij in dit debat laat ziendat hij het vertrouwen gaat herstellen.
Wij willen om te beginnen antwoord op de vraag of de opeenstapeling vanfouten een incident is of dat dit vaker voorkomt. De minister is onduidelijk.Het is van tweeën één. De eerste optie is dat hij meentdat het systeem goed is, maar dat er fouten zijn gemaakt. In dat geval moetworden bezien welke persoonlijke consequenties aan die fouten worden verbonden.De tweede optie is dat hij meent dat het systeem niet klopt. Dan moet ditworden aangepast. Ik vraag de minister om duidelijk te zijn. Ik kan mij nietvoorstellen dat hier slechts sprake is van een incident. Bij de zaak warenveel mensen betrokken en vele van hen maakten fouten. Er werden zo veel foutengemaakt dat nu 42 structurele aanbevelingen rondom zeven thema's worden overgenomen.Dan volhouden dat het hier een incident betreft, is voor mij onbegrijpelijk.
Ik heb de afgelopen week, net als andere Kamerleden, veel signalen gekregendat er meer misgaat. Ik wil van de minister aannemen dat de gevangenis nietvol zit met onschuldige mensen. De VVD-fractie vindt het echter wel noodzakelijkdat de minister een onderzoek laat instellen onder leiding van een onafhankelijk,gezaghebbend en wijs driemanschap. De onderzoeksvraag moet zijn of er meeraan de hand is dan een incident. De verontrustende signalen die afgelopenweek zijn ontvangen, moeten daarin een plek krijgen. Ik vraag de ministerom dit toe te zeggen. Over een paar maanden kan dan aan de hand van dat onderzoekin elk geval een tussentijdse rapportage aan de Kamer plaatsvinden.
De Kamer mag zelf ook niet aan tunnelvisie lijden. Wij moeten ons nietstorten in overhaaste wijzigingen van de opsporing en wij moeten ons ook nietlaten gebruiken als een soort nieuwe appèlinstantie. Daarom moet eenfundamenteel debat worden gevoerd over de positionering van de officier vanjustitie. Voor de VVD-fractie staat één ding voorop, namelijkdat niet mag worden getornd aan het beleid van een harde adequate misdaadbestrijding.Er mag echter ook geen schijnzekerheid worden gecreëerd. Waarheidsvindingmag nooit ondergeschikt zijn aan onprofessionele scoringsdrift. In de mediahebben zich de afgelopen week tal van deskundigen gemeld. Zij kwamen met ideeënom de positie van de verdediging te verstevigen of om meer taken neer te leggenbij bijvoorbeeld een onderzoeksrechter. Dat zijn allemaal heel interessantepunten. Deze ideeën passen echter bij een fundamenteel debat. Wij hebbenbehoefte aan een nota over de balans in het strafproces. Alle alternatievenmoeten op een rij worden gezet. Kan de minister deze nota opstellen?
Het volgende punt is de twijfel van het NFI. Posthumus zegt in zijn rapportdat hij vindt dat de officier van justitie en ook de advocaat-generaal meerhadden moeten doen met hetgeen zij hadden gehoord van de NFI-medewerkers.Hij is van mening dat in het algemeen professionele twijfel die wordt geuitdoor het NFI als zwaarwegend moet worden beschouwd en in het strafproces onderwerpvan bespreking moet worden gemaakt. Dat is in onderhavige zaak in onvoldoendemate gebeurd en heeft in het nadeel van Cees B. gewerkt. Posthumus zegt ookdat de rechter en de verdediging op de hoogte hadden behoren te zijn van dezeinformatie. Wat is er echt gebeurd in de boezem van het NFI en de gesprekkenmet de officier van justitie en de advocaat-generaal? Vindt de minister hetniet onbegrijpelijk dat de twijfel van het NFI geen plek heeft gekregen inhet strafproces? Ook het NFI is gehoord tijdens het strafproces, maar uitde stukken blijkt dat wellicht niet de juiste vragen zijn gesteld. Mag hetNFI nu wel of niet twijfels aan anderen dan het Openbaar Ministerie kenbaarmaken? Zo ja, welke twijfels mag dat instituut dan uiten?
Zo openlijk als het rapport over de gemaakte fouten is, zo openlijk moetenwij hierover debatteren. Op diverse punten in het rapport wordt kritiek geleverdop de zaaksofficier, forse kritiek zelfs. Haar kennelijk rotsvaste overtuigingdat Cees B. de dader was, is van groot belang geweest. Ik citeer: "Zijheeft signalen terzijde geschoven. Zij was niet gecharmeerd van de manierwaarop de onderzoeker van het NFI zijn mening naar voren bracht. Zij herinnertzich niet dat de onderzoeker heeft gezegd dat er ook DNA op de veter zat,terwijl op aantekeningen van haar of haar medewerker een pijltje staat van'andere profielen' naar 'veter om hals Nienke'." Deze citaten haal ikallemaal uit het rapport. "Zij heeft ook een slecht contact met de deskundigedie Maikel in bescherming nam en heeft een uitgesproken voorkeurvoor de tweede deskundige die naar het oordeel van de onderzoeker kritiekloosis gevolgd. De advocaat-generaal is niet betrokken bij het gesprek op 10juli2001, terwijl de officier van justitie zich toen niet meer met de zaak bezighield.Van de twijfels bij het NFI is ook geen melding gemaakt." Zo gaat hetverder.
Minister, wat is uw oordeel over haar functioneren? Wat is haar professionelevoorgeschiedenis? Wat is het oordeel van het College van pg's over deze kwestie?Is overwogen om bepaalde maatregelen tegen deze officier te nemen? Kan dezaak gevolgen hebben voor haar verdere carrière? Het beeld dat vande advocaat-generaal ontstaat, is anders. Zij was niet betrokken bij het onderzoek,heeft veel ongeregeldheden benoemd en de juiste kritische houding aangenomen.Enorme verbazing wekt dan wel dat zij vervolgens alle geconstateerde kritiekpuntenterzijde heeft geschoven of weggeredeneerd. Ik schrik ook van de zojuist aangereiktestukken. Wil de minister die nog nader duiden?
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De heer Weekers vraagt zeer nadrukkelijk naar de gevolgen voor de carrièrevan de advocaat-generaal, terwijl de heer Haersma Buma zei dat de Kamer zichniet diende uit te spreken over de ambtenaren. De heer Weekers spreekt nuduidelijk over de carrière van een advocaat-generaal en die van eenambtenaar. Hij vindt dat daar gevolgen voor moeten zijn, althans, dat maakik uit zijn woorden op. Wat zijn dan de gevolgen voor de minister in zijnogen? Hij is de opdrachtgever, de leidinggevende en de verantwoordelijke voordeze advocaat-generaal. Moet dit ook gevolgen hebben voor de carrièrevan deze minister?
De heer Weekers (VVD):
Dat is niet aan de orde. Gewone mensen in de samenleving worden erop aangesprokenen aangepakt als zij ernstige fouten maken. Ik wil geen politieke oproep doenom te ontslaan, want ik vind dat het parlement zijn positie in de rechtsstaatzuiver moet houden als dat over de rechtsstaat spreekt. Het gaat mij om hetvertrouwen dat wij moeten kunnen hebben in het zelfreinigende vermogen binnende pijlers van de rechtsstaat. Daarom heb ik de feiten opgesomd zoals ik zeuit het rapport haal en vraag ik aan de minister welke consequenties hieraanworden verbonden.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik wil dat u het precies zegt. U spreekt hier wel degelijk in een politiekdebat over de carrière van ambtenaren. U wilt ook dat de minister daarovereen oordeel velt tijdens dit debat. Heeft de Kamer niet in eerste instantieiets te zeggen over de carrière van deze minister? Gaat het er nietom dat zij uitspreekt of deze minister zijn verantwoordelijkheid neemt enof hij die verantwoordelijkheid op deze wijze tot nu toe voldoende neemt methet oog op wat er allemaal is gebeurd?
De heer Weekers (VVD):
Ik stel een aantal kritische vragen over de carrière van ambtenarenen over hoe daar in het systeem mee wordt omgesprongen. Daar wil ik een antwoordop van de minister. Daar gaat het mij om. Het gaat er niet om dat ik tegende minister zeg dat hij bijvoorbeeld een ambtenaar moet ontslaan, want daarheeft de minister zeggenschap over. Ik vraag de minister echter wel dat hijzich hier verantwoordt, dat er binnen het Openbare Ministerie een reinigendewerking is en dat wordt opgetreden wanneer sprake is van disfunctioneren.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Als u zo uitdrukkelijk in dit debat de carrière en de consequentiesdie het voor ambtenaren zou moeten hebben, aan de orde stelt, stelt u danook nog de vraag aan de orde hoe het staat met de politieke verantwoordelijkheidvan de minister? Zullen wij u daarover nog horen?
De heer Weekers (VVD):
Voorzitter. Ik heb een aantal zeer kritische vragen gesteld aan de minister.Ik heb ook aangegeven wat de VVD-fractie verwacht van de minister. Wij zulleneerst het antwoord van de minister moeten horen, voordat wij als VVD-fractietot een eindconclusie komen. En dan gaat het inderdaad ook over de positievan de minister.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Op zichzelf is het een beetje onkies om in deze zaal over ontslag vanambtenaren te spreken, maar u begint er zelf over. Wat vindt u dat er moetgebeuren met de zaaksofficier van justitie? Wij kennen ook nog een officiervan justitie die zijn computer bij het grofvuil zette. Die is overgeplaatst.Nu is het een paar graadjes erger, ook al was het toen ook heel erg.
U sprak over een voorstel voor een commissie van wijze mannen. Moet diecommissie zich beperken tot deze zaak of tot alle zaken waarin slachtoffersernstig gedupeerd zijn door het gebrekkig functioneren van politie en justitie?Kunt u toelichten wat u met die commissie wil?
De heer Weekers (VVD):
Ik sprak over een commissie van wijze mensen: ik beperkte mij niet totmannen. Ik wil weten of sprake is van een incident, of deze zaak op zichzelfstaat of dat er meer aan de hand is. Ik heb aangegeven dat de signalen diezowel u als mij bereiken, daarin een plek moeten krijgen. Ik laat het graagaan wijze mensen over om dit alles te wegen.
Op uw eerste vraag moet ik herhalen wat ik eerder heb gezegd. Ik ga nietover het ontslag van een ambtenaar. Daarover gaat ook de minister niet, maarde procureur-generaal. De minister kan wel de procureur-generaal in het algemeenaanwijzingen geven. Wanneer ik de conclusies in het rapport lees, kan ik nietanders concluderen dan dat hier beroepsfouten zijn gemaakt en dat een redelijkbekwaam vakgenoot anders had gehandeld. Ik hoor daarover graag het oordeelvan de minister.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Ik wil toch nog een vraag stellen over die commissie naar aanleiding vanhet antwoord op de vraag van de heer Nawijn. U zegt dat de zaken die bij onsterecht zijn gekomen en de zaken die wellicht nog bij ons terechtkomen, naardie commissie moeten. Dan creëren wij toch een nieuwe beroepsinstantiedie zaken gaat bekijken? Ik herinner mij de Nawijnbrieven. Daarmee hebbenwij ook problemen gehad.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Die zijn allemaal opgelost.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Wij lopen het risico dat mensen een recht gaan ontlenen aan die brieven.Ik heb gesuggereerd om concreet te kijken naar zaken die uit de organisatiekomen, bijvoorbeeld als inspecteurs tegen de bonden hebbengezegd dat er fouten zijn gemaakt. Dat is concreet. Kan de heer Weekers watconcreter zijn over die commissie?
De heer Weekers (VVD):
Ik heb de vraag gesteld of het incidenteel is, wat er gebeurd is. Staatdeze zaak en alles wat mis is gegaan, op zichzelf of is er meer aan de hand?Ik zie graag dat een driemanschap van onafhankelijke mensen zich daaroverbuigt. Ik heb aangegeven dat wij signalen ontvangen, bijvoorbeeld van de politiebondof van mensen die bij onderzoeken betrokken zijn geraakt of geweest en diein gewetensnood verkeren. Er worden zaken aangereikt, bijvoorbeeld door advocaten,door slachtoffers of door mensen die menen ten onrechte veroordeeld te zijn.Die moeten bij deze commissie kunnen worden gemeld, zonder dat deze commissiezich uitentreuren buigt over de vraag wat er is misgegaan. Die commissie zoudaar zelf een oordeel over moeten vormen. Voor een appèl of een heroverwegingvan de zaak kennen wij in Nederland het systeem van de herziening. Daar wilik niet aan tornen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Wat de heer Weekers zei over de stukken die ons kort voor het debat zijnaangereikt, waarbij ik aanneem dat hij doelt op de verslagen van de gesprekken,intrigeerde mij. Hij maakte er twee korte opmerkingen over. Hij zei dat hijvreselijk was geschrokken van de inhoud en vervolgens vroeg hij de ministerom een duiding ervan. Waardoor was hij zo geschrokken? Als hij al zo geschrokkenwas door de inhoud, waarom heeft hij dan nog een nadere duiding door de ministernodig?
De heer Weekers (VVD):
Er is eerder gevraagd om die gespreksverslagen, omdat wij niet weten watzich binnen het NFI heeft voorgedaan en wat er in de gesprekken tussen hetNFI en het Openbaar Ministerie allemaal is gewisseld. Daar bestond voor mijnog veel onduidelijkheid over. Niet voor niets heeft mevrouw Vos ook naardeze gespreksverslagen gevraagd. Nu, daar stonden enkele passages in die ikzojuist pas onder ogen kreeg – wij kregen de stukken hier pas aangereikt –en waarvan ik schrok. Ik heb de stukken niet allemaal bij de hand, maar daarstaan passages in waarvan ik denk: daar is op een bepaalde manier gestuurd,terwijl je daar als officier of als advocaat-generaal niet in zou moeten willensturen. Vandaar ook mijn vraag aan de minister hoe hij dit beoordeelt. Tegelijkertijdneem ik wat terughoudendheid in acht, omdat de minister aangeeft dat het niet-geautoriseerdegespreksverslagen zijn. Wij weten dus niet wat zich daar allemaal preciesheeft afgespeeld. Daar zit ik mee, want ik zou graag het beginsel van hooren wederhoor toepassen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik stelde mijn vraag omdat ik wilde weten waar u nu precies van bent geschrokken.Als ik u beluister, dan neem ik aan dat u daarbij doelt op het volgende. Inde stukken trof u aan dat het ging om het sturen in een bepaalde richting,waarmee naar uw mening de gedachte van de tunnelvisie wordt onderstreept?
De heer Weekers (VVD):
Daar ben ik van geschrokken en ik zal u één passage in hetbijzonder aangeven. Het betreft een passage waarin wordt gezegd dat het belangrijkis dat de rapportage zodanig geschreven wordt dat de advocatuur er niet meeop pad gaat: er moet worden uitgesloten dat zoiets gebeurt. Ik vind het buitengewoonernstig als zulke zaken gezegd zouden zijn. Dat riekt naar manipulatie enik mag hopen dat dit niet waar is.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik denk dat ik u nu goed begrijp. U wilt dan echter van de minister nieteen nadere duiding, maar u wilt weten of hij het met u eens is dat dit zoniet kan?
De heer Weekers (VVD):
Daar ben ik het zeer mee eens en vandaar dat ik die vragen heb gestelden vandaar dat ik ook heb gezegd dat er volgens mij wezenlijke beroepsfoutenzijn gemaakt in het aanreiken van bepaalde stukken aan de rechterlijke macht.
De heer Wilders (Groep Wilders):
Het moet niet veel gekker worden. De heer Weekers spreekt nu voor de tweedekeer over beroepsfouten en dat zijn heel zware woorden. Ik ben het wat datbetreft met hem eens. Tegelijkertijd zegt hij dat hij geen politieke uitsprakenwil doen over de carrière van ambtenaren en vraagt hij de ministerhoe deze daarmee omgaat. Ik verneem echter graag het standpunt van de VVD-fractie.Vindt de VVD-fractie dat mensen die in dit soort zware gevallen beroepsfoutenmaken, daarvan de gevolgen moeten ondervinden in hun carrière? Of heeftde VVD-fractie geen mening en wordt alleen maar het antwoord van de ministerafgewacht?
De heer Weekers (VVD):
Ik zou menen dat er verantwoordelijkheid moet worden genomen en gedragen,wanneer er sprake is van beroepsfouten ...
De heer Wilders (Groep Wilders):
U zei al dat er sprake was van beroepsfouten.
De heer Weekers (VVD):
Ja, en welke dat zijn, hoor ik graag. Ik heb de minister gevraagd hoedat systeem in elkaar zit en of daar sprake is van een reinigend vermogen.
De heer Wilders (Groep Wilders):
Ik begrijp dan dat de heer Weekers het volgende zegt. Er is sprake vanberoepsfouten en dat kan niet zonder consequenties blijven. Hij weet nietwelke consequenties dit zijn en daarom richt hij zijn vraag aan de minister.Echter, dat het niet zonder gevolgen kan blijven, staat ook voor de VVD-fractievast?
De heer Weekers (VVD):
Dat is correct.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
U zegt dat als er sprake is van beroepsfouten, daar verantwoordelijkheidvoor genomen zal moeten worden. Ik vraag u dan nogmaals of er ook wat betreftde minister hier sprake is van beroepsfouten. Hoe oordeelt u over het optredenvan deze minister sinds zijn aantreden? Al die tijd zijn er immers signalenover deze zaak naar voren gekomen. Hoe oordeelt u over de regie die de ministervorige week en deze week heeft gevoerd over alles wat naar buiten is gekomenin deze zaak? Zou dat naar uw mening consequenties moeten hebben?
De heer Weekers (VVD):
Nu vraagt mevrouw Vos wel heel veel verschillende dingen. Eerst heeftzij het over de beoordeling van de minister sinds zijn aantreden. Vervolgensvraagt zij hoe de VVD-fractie de minister in deze zaak beoordeelt,om ten slotte de zaak te verengen tot het optreden van de minister afgelopenweek. Ik heb daar wel wat opvattingen over en zal met dit laatste beginnenen er het voorlaatste punt bij nemen. Du moment dat Mink K. had bekend dathij de moord op Nienke heeft gepleegd, is er opnieuw onderzoek gedaan om nate gaan of dit inderdaad klopt. Opnieuw is er toen sporenonderzoek en DNA-onderzoekgedaan. Vervolgens is er ook richting Cees B. actie ondernomen om hem in elkgeval vrij te laten en heeft het OM het onderzoek geëntameerd dat wijvandaag bespreken. Het komt mij voor dat door dat onderzoek op heel veel puntende onderste steen boven is gehaald. Ik vind het te prijzen dat de resultatenvan het onderzoek versneld naar de Kamer zijn gegaan, dat daarover volledigeopenheid bestaat en dat wij daar hierover kunnen spreken. Ik vind dat hetbegin van het herstel van vertrouwen. Ik vond het optreden van de ministervorige week niet zo handig. Als je het vertrouwen in de rechtsstaat wilt herstellen,moet je de boodschapper van het slechte nieuws niet onthoofden. Ik neem datde minister kwalijk, maar dat is geen beroepsfout.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Dat lijkt mij juist cruciaal. De minister is er immers om vertrouwen teherstellen. Ook u vindt dat dat niet op een goede manier is gedaan, het heefter in ieder geval niet aan bijgedragen. Vindt u dat het OM en deze ministerverwijtbare fouten hebben gemaakt?
De heer Weekers (VVD):
Als ik het rapport lees, vind ik dat er op een aantal punten verwijtbarefouten zijn gemaakt. Maar om daaraan de conclusie te verbinden dat deze ministerdaarvoor politieke verantwoordelijkheid moet dragen, vind ik net een brugte ver. De fouten waarover wij hier spreken, spelen zich af in de periode2000-2002. Wij kunnen de minister niet voor alle fouten van zijn ambtenarenverantwoordelijk houden, dat doen wij ook niet bij de Belastingdienst. Wijspreken de minister nu aan op hoe hij vorige week heeft gehandeld, wat ik "niethandig" heb genoemd. Maar tegelijkertijd heb ik aangegeven dat briefen onderzoek een eerste stap zijn op weg naar het herstel. Verder heb ik eenaantal kritische vragen gesteld, waarop de minister vanmiddag naar ik hoopeen klip en klaar antwoord geeft, zodat wij het debat kunnen afronden methet uitspreken van het vertrouwen in deze minister.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik constateer dat u zegt dat er verwijtbare fouten zijn gemaakt maar datniemand daar politieke verantwoordelijkheid voor behoeft te dragen.
De heer Weekers (VVD):
Voor het overige zou ik graag het antwoord van de minister willen afwachtenvoordat de VVD tot een eindconclusie komt.
De heer De Wit (SP):
De heer Weekers heeft het een- en andermaal gehad over het schenden vanhet vertrouwen en dat dit hersteld moet worden. Wie heeft naar zijn meningdat vertrouwen geschonden?
De heer Weekers (VVD):
Het vertrouwen in de rechtsstaat is geschokt wanneer er sprake is vaneen rechterlijke dwaling. De minister heeft dat aangegeven, in het rapportkomt dat duidelijk naar voren en ik meen dat wij hier allemaal die conclusiekunnen trekken.
De heer De Wit (SP):
Maar u heeft ook betoogd dat er sprake is van meer dan een incident enu heeft er zware kwalificaties bij gebruikt. Die rechterlijke dwaling is ontstaanals gevolg van mensen die bij de politie en het Openbaar Ministerie foutenhebben gemaakt. Wie is daarvoor verantwoordelijk?
De heer Weekers (VVD):
Er zijn een aantal fouten gemaakt. Vandaag houden wij hier een verantwoordingsdebat.
De heer De Wit (SP):
Wie is daarvoor verantwoordelijk?
De heer Weekers (VVD):
Een flink aantal betrokkenen. In het rapport komt naar voren dat er watdat betreft overal kleine stukjes verantwoordelijkheid liggen. Als het overdeze zaak gaat, lijkt het erop dat er kardinale fouten, beoordelingsfoutenzijn gemaakt door de officier van justitie en de advocaat-generaal.
De heer De Wit (SP):
Dus is de vraag wie daarvoor politiek verantwoordelijk is.
De heer Weekers (VVD):
U kunt die verantwoordelijkheid natuurlijk wel zo oprekken, maar ik hebaangegeven ervan uit te gaan dat wanneer er bepaalde misstanden worden geconstateerd,de minister die aanpakt. Wij horen graag van de minister dat hij er flinkwerk van maakt. Hij moet dan niet vervallen in reflectie, zoals begin vorigeweek leek, toen hij alleen maar de media de schuld gaf en de indruk wektedat er in het systeem niets fouts zou zitten.
De heer De Wit (SP):
Ik constateer dat de heer Weekers geen antwoord geeft op mijn vraag wiehiervoor politiek verantwoordelijk is en daarop in deze Kamer aanspreekbaaris.
De heer Weekers (VVD):
Ik kan in herhaling vervallen.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Wie heeft naar uw mening dan de fouten gemaakt? U heeft zelf gezegd geschoktte zijn over de bijlage bij de brief die de minister vandaag naar de Kamerheeft gezonden. Daarin staan inderdaad uitermate schokkende dingen, bijvoorbeelddat er DNA-sporen zijn verdwenen, waarvan de advocaat-generaal op de hoogtewas. Die zaken zijn niet voorgelegd aan de rechter. Als het OM zijn werk nietgoed doet en er niet voor zorgt dat zaken bij een rechter terechtkomen, danmaakt de desbetreffende officier van justitie of advocaat-generaal een fout.Maar vindt u ook dat wanneer er onprofessioneel gewerkt wordt, daarmee delink naar de minister is gelegd die dan vervolgens maatregelen moet nemen?
De heer Weekers (VVD):
Als er onprofessioneel gewerkt wordt, moet de link naar de minister wordengelegd. Vandaar dat ik gevraagd heb of er sprake is van een incident of vaneen structureel iets. Vervolgens moet de minister ervoor zorgen dat de zaakzodanig wordt opgeschoond en dat er sprake is van een zodanig reinigend vermogen,dat wij vertrouwen kunnen hebben in de toekomst.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
U beoordeelt de minister op de maatregelen die hij gaatnemen?
De heer Weekers (VVD):
Daar beoordeel ik de minister op.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Vanuit de invalshoek van de ministeriële verantwoordelijkheid hebik toch nog een vraag, omdat u mijns inziens een nogal moeizame positie kiestin dezen. U zegt dat er verwijtbare fouten zijn gemaakt maar dat deze ministerdaar niet op kan worden aangesproken. Dat kan natuurlijk niet. Daarom wasde vraag van mevrouw Vos alleszins terecht. Die vraag is ook heel simpel tebeantwoorden. Er is er maar één politiek verantwoordelijk voorde fouten die gemaakt zijn in de justitiële keten, namelijk deze ministervan Justitie. Ik schat hem ook zo in dat hij de eerste zou zijn om dat teerkennen. De vraag is waarom die woorden bij u zo moeilijk over de lippenkomen. Vervolgens is de vraag hoe zwaar je die politieke verantwoordelijkheidweegt en welke consequenties je daaraan als Kamer wilt verbinden.
De heer Weekers (VVD):
Ik denk dat u het zo correct verwoordt.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
U zou de vraag rondom de ministeriële verantwoordelijkheid een dienstbewijzen als u gewoon zou zeggen: het is deze minister die politiek verantwoordelijkis, ook voor verwijtbare fouten, en de VVD-fractie zal wegen hoe zwaar datis.
De heer Weekers (VVD):
Mijnheer Rouvoet, ik zou het niet beter kunnen verwoorden. Waarvoor dank!
Voorzitter. Ik wil nog één onderwerp bespreken: het technischebewijs. Ook daarbij is een aantal fouten gemaakt. Zoals andere sprekers ookal hebben gezegd, is er nog steeds overduidelijk een gebrek aan kennis enkunde bij het veiligstellen van sporen. Het belang van het technische bewijszal alleen maar toenemen. Ook op dat punt vraag ik de minister wat hij gaatdoen om de kennis en kunde op peil te brengen. Dat geldt niet alleen voorofficieren van justitie, maar voor iedereen die daarbij een rol speelt.
De heer Van der Staaij (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Deze minister weet waar hij het over heeft. In1994 leidde hij een commissie die onderzoek heeft ingesteld naar het functionerenvan het Openbaar Ministerie. In het rapport van toen kwam ik de volgende passagetegen.
Het OM verandert en in de afgelopen jaren verandert het steeds sneller.In dezelfde periode is echter ook de kritiek op het OM toegenomen, kritiekdie niet slechts enkele concrete punten betreft die als zodanig aangepaktzouden kunnen worden, maar die ook het functioneren van het OM in vrijwelal zijn facetten raakt. Kritiek ook die niet alleen van buiten het OM komt,maar ook van daarbinnen. Rechter en advocatuur constateren een verminderdekwaliteit en fouten bij de uitvoering van de klassieke taak.
Dit stond dus in een rapport van de commissie-Donner van elf jaar geleden.Niets nieuws onder de zon dus? Zijn het onoplosbare dilemma's die met hetOM-functioneren samenhangen? Of is het OM onvoldoende in staat om geconstateerdetekortkomingen op te heffen, ondanks alle verbeteringen die daadwerkelijkzichtbaar zijn gemaakt?
Dat terugkijken naar 1994 leidt mij eigenlijk tot de eenvoudige vraag:hoe zou het komen dat veel van die tekst vandaag nog zo vervelend actueellijkt te zijn?
Voorzitter. Ik zal mij nu toespitsen op deze zaak. Er is sprake van eenbijzonder ernstige justitiële dwaling. Die harde en bittere conclusiemoet getrokken worden uit het grondige evaluatieonderzoek in de Schiedammerparkmoord. Het is overigens een evaluatieonderzoek waarvoor reeds in december2004 opdracht is gegeven door het College van pg's zelf. Deze bereidheid totkritisch zelfonderzoek die hiermee vorm is gegeven, mag hier ook wel nadrukkelijkworden genoemd als positief punt, ook in het licht van kritiek die daar eerderop is geuit.
De conclusies liegen er niet om. De blunders worden zonder omwegen onthuld.De minister geeft dat in zijn brief ook heel helder aan. Ik zal ook geen enkelepoging doen om hiervoor nog sterkere woorden te gebruiken. Ik denk dat algenoeg is uitgedrukt, en met passende bewoordingen, van het leed, het verdriet,de pijn en het onrecht dat ook voor de directbetrokkenen het gevolg is vanfouten die gemaakt zijn. Eigenlijk ging op cruciale momenten heel veel fouten kreeg een andere toedracht na de bekentenis van Cees B. niet meer de aandachtdie deze verdiende. De minister beklemtoont dat er in ieder geval geen sprakewas van een opzettelijk doelbewust achterhouden van ontlastend bewijsmateriaalteneinde een onschuldige veroordeeld te krijgen.
Ik onderstreep dat dit natuurlijk een belangrijke vaststelling is, dieook van groot belang is voor de integriteit van degenen die hier aan het werkwaren. Ik merk er echter tegelijkertijd bij op dat het in zekere zin de zaakook alleen maar ernstiger maakt als goedwillende mensen toch tot dergelijkemisstappen kunnen komen en dit vervolgens door het rechtssysteem niet gecorrigeerdwordt.
In strikt juridische zin zal er uiteraard niet met opzet naar gestreefdzijn om een onschuldige achter de tralies te krijgen. Dat zou misdadig geweestzijn. Feit blijft echter wel dat het OM reeds in een vroegtijdig stadium opde hoogte is gesteld van het bestaan van DNA-sporen van een onbekende derde.Ook hebben de medewerkers van het NFI expliciet twijfels geuit over de betrokkenheidvan B. bij strafbare feiten. Het OM koos er echter voor om deze door de NFI-onderzoekersgeuite twijfels over de schuld van B. niet aan de rechter voor te leggen.De minister zegt daarvan dat hij dat ook betreurt. Toch vind ik dat in ditkader nog wat zwak uitgedrukt. Immers, werd er hier niet bijna bewust gekozenvoor een tunnelvisie? Daarbij neem ik ook het gegeven in aanmerking dat hetOM blijkbaar ook stelselmatig belangrijke informatie heeft genegeerd overhet waarheidsgehalte van de verhoren van Maikel én ook deze informatieniet aan de rechter heeft voorgelegd.
In dit verband verwijs ik naar de passage op pagina 71 in het rapportdie ik zelf schokkend vond: "Bij de beslissing om het onderzoek te focussenop Cees B. speelde het volgende mee. Uit interviews blijkt dat de leider vanhet onderzoek en de zaaksofficier van mening waren dat het aan de buitenwereldeen verkeerd signaal zou geven om na de bekentenis van Cees B. onderzoek tedoen naar andere verdachten. Want als dat bekend zou worden, zou de indrukkunnen ontstaan dat politie en justitie niet overtuigd waren van de schuldvan Cees B. Onderzoek naar andere verdachten of andere richtingen zou de zaaktegen Cees B. zwakker maken."
Als dit soort noties ook in andere zaken aan de orde zou kunnen zijn –waarom zou dat eigenlijk niet kunnen? – is dat buitengewoon zorgelijk;dit is volstrekt niet de professionaliteit die hier gepast is. De buitenwereldkrijgt hier een ontoelaatbare grote invloed op de reikwijdte van het onderzoeken iedere andere toedracht wordt stelselmatig genegeerd. Nogmaals: dan ishet bepaald niet ondenkbaar dat meer van dit soort dwalingen hebben plaatsgevonden.Ook via de voorzitter van de politiebond ACP hebben ons bovendien geluidenbereikt omtrent het achterhouden van informatie door het OM en de gewetensnooddie dit tot gevolg heeft bij politiemensen. Ik vraag de minister nadrukkelijkom op dit soort signalen te reageren.
Ik leg de vinger ook bij de verhoren van Maikel en de beschamende vertoningendie daarbij aan de orde waren. Daarbij zijn bestaande regels en protocollengeschonden. Welke gevolgen zullen hieraan worden verbonden?
Ik wil in dit debat nadrukkelijk aandacht vragen voor de positie van destrafrechter. Het valt mij op dat die positie onderbelicht blijft in dit heledebat. Natuurlijk is het functioneren van het OM van groot belang, maar uiteindelijkis het de taak van de strafrechter om te voorkomen dat onschuldigen achterde tralies komen. Er is in meerdere instanties een uitvoerig strafproces geweest.Met de wijsheid van achteraf moeten wij vaststellen dat een- en andermaaleen onschuldige is veroordeeld, terwijl bekend was dat DNA-materiaal was aangetroffenvan een onbekende persoon, niet zijnde Cees B. Er was ook de wetenschap dater geen sluitend technisch bewijs was tegen B. en er waren ook nog anderefeiten. Kortom: ook het vertrouwen in de rechtsspraak is in het geding alsin meerdere instanties uitspraken zijn gedaan die uiteindelijk, zoals wijnu moeten vaststellen, op drijfzand bleken te berusten. Hoe wordt dat vertrouwenin de rechtsspraak hersteld? Natuurlijk zegt de minister dat hij daar nietverder op ingaat, gelet op de onafhankelijkheid van de rechtsspraak en ophet feit dat de rechter zijn oordeelt motiveert via de vonnissen. Ik leeswel een uitgebreid vonnis waarin de veroordeling destijds is uitgesproken,maar daarna kwam er uiteindelijk een heel summier herzieningsvonnis van deHoge Raad. Daarin staat alleen dat de oude vonnissen, in het licht van watlater bekend is geworden, onterecht waren. Ik mis daarbij de verantwoordingvan de rechter hoe het zover heeft kunnen komen dat de corrigerende werkingvan het strafproces niet waar is gemaakt. Zou in dit soort zaken, waarin ooksprake is van een rechterlijke dwaling, op z'n minst niet een zwaardere motiveringsplichtop de rechter moeten drukken om aan te geven en helder te maken wat er verkeerdis gegaan en op welke gronden destijds onterecht tot een bepaald oordeel isgekomen, zodat ook daaruit, kenbaar voor iedereen, lering kan worden getrokken?
De minister ziet geen aanwijzingen dat vaker dit soort dwalingen heeftkunnen plaatsvinden; dit was een zeer ongelukkig incident. Dan is het op zichnatuurlijk wel bevreemdend als er forse en structurele organisatorische veranderingenworden aangekondigd. Blijkbaar kent het systeem in zichzelf dan toch teveelonvolkomenheden. Bovendien was dit falen nooit bekend geworden als de echtedader niet bekend had.
Als het gaat om verbeterpunten, wordt door deskundigen verwezen naar hetwegvloeien van veel expertise op recherchegebied naar andere onderdelen vande politie, alsmede naar het feit dat het leidinggeven aan mensen in het OMis vervangen door het aansturen van bedrijfsprocessen. Ook zou ons rechtssysteemaan het eind van de rechtsgang niet over een toereikende noodremprocedurebeschikken. Wil de minister op deze onderdelen reageren?
Een belangrijk element van het verbeterprogramma is het organiseren vanvoldoende tegenspraak. Dat is een heel belangrijke zaak. Daarbij vraag ikwel nadrukkelijk ook aandacht voor de rechtsbescherming van degenen die inhet verleden al hebben gepoogd om voor die tegenspraak te zorgen, ook binnenhet politieapparaat. Zijn zij soms niet te makkelijk op een zijspoor gezetals zij probeerden om die tegenspraak te leveren? Daarvan zijn al voorbeeldengenoemd.
Voorzitter. Er zijn grote fouten gemaakt. De samenleving en het rechtsbestelzijn geschokt. Er is een verbeterprogramma aangekondigd, aanbevelingen zijnovergenomen. Dat is nuttig en nodig. In dit debat gaat het uiteindelijk omde beoordeling of alle lessen die nu zijn getrokken en alle voornemens dienu zijn geuit toereikend zijn voor het herstel van vertrouwen en of daarmeeook de politieke verantwoordelijkheid wordt waargemaakt. Hopelijk komt erdan snel een tijd waarin wij zeggen dat die observaties uit 1994 waarmee ikmijn bijdrage begon hopeloos ouderwets zijn.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
De heer Eerdmans (LPF):
Voorzitter. Wij bespreken vandaag een uitzonderlijke en zeer schrijnendeen pijnlijke zaak voor alle betrokkenen. Het proces rondom de Schiedammerparkmoord kent alleen verliezers. Vrouwe Justitia blijkt haar blinddoek tehebben ingeruild voor oogkleppen die haar het zicht op de ware dader hebbenontnomen. Als gevolg daarvan is een onschuldige man vier jaar ten onrechtein de gevangenis gestopt, een jongen, het slachtoffer Maikel, op zeer wredeen onterechte wijze als verdachte behandeld en verhoord en tegelijkertijdheeft door dit dwalen van justitie een moordenaar vier jaar vrij rond kunnenlopen en nog meer verschrikkelijk leed kunnen berokkenen. Een onschuldigein de cel zetten is verschrikkelijk, maar een moordenaar vrij rond laten lopenis eigenlijk net zo erg. Toen Wik H. in augustus 2004 de moord op Nienke bekende,had hij inmiddels alweer een gewelddadige roofoverval gepleegd, een vrouwverkracht en vervolgens in 2004 nog een studente in Maassluis aangerand. Onzesamenleving is deze ernstige justitiële dwaling dus zeer duur komen testaan. Van boven naar beneden zijn grove fouten gemaakt in het opsporings-en vervolgingsapparaat. Elk instituut van onze rechtsstaat: politie, OM ende rechters hebben misstappen begaan.
Is er verwijtbaar gehandeld? Ja, justitie heeft zeer verwijtbaar gehandeld.Er zijn zeer verwijtbare fouten gemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft nooitde schuld van Cees B. betwijfeld terwijl er alle aanleidingvoor was. Is er met voorbedachten rade DNA-bewijs voor de rechter achtergehouden?Dat lijkt in de ogen van mijn fractie niet het geval. Men leed wel aan eenchronische tunnelvisie. Dat men bij Cees B. terechtkwam is niet heel verwonderlijk.Cees B. was in het park op 22juni 2000, Cees B. is een pedofiel en CeesB. heeft het misdrijf bekend. Die bekentenis heeft hij later ingetrokken.
Heeft het OM willens en wetens de kans aanvaardt dat een onschuldige zouworden veroordeeld? Dat is de hamvraag van vandaag. Ik wil daarop het antwoordvan de minister in eerste termijn horen.
Ik kom bij de opstelling van de minister in de afgelopen week. Vanaf hetmoment dat Netwerk in de lucht ging en met onthullingen kwam, op maandag 5september,sloeg de minister wild om zich heen. Waren het de media niet, dan waren hetde strafadvocaten of de kritische deskundigen.
Een dag na de Netwerkuitzending meldde de minister dat het OM geen relevanteinformatie had achtergehouden. Waarom is dat gemeld? Dat is de eigen tunnelvisievan de minister. Dat hebben wij in de Kamer ook gezien in het tbs-debat enna de moord op Van Gogh: wij moeten nog lang mee met onze instanties, dusniet te veel kritiek alstublieft. Ik heb mevrouw De Pater van de CDA-fractieen voorzitter van onze commissie nog gevraagd hoe de Kamer de regie kan behoudenen hoe voorkomen kan worden dat de minister om zich heen gaat slaan. Wij hebbenhet niet kunnen voorkomen. De minister is zijn eigen gang gegaan. Dat is jammer.Er ontstond vervolgens een moddergevecht tussen het NFI en het OM over deschuldvraag. Deze instanties vallen onder verantwoordelijkheid van de minister.Het was een beschamende vertoning met imagoschade voor geheel justitie.
De procureur-generaal Brouwer gooit een dag later extra olie op het vuurdoor in Nova iets te ontkennen dat hij een dag later in een vertrouwelijkebrief aan zijn officieren moet toegeven. Daarna kwam bij Nova de presidentvan het hof in Arnhem op de proppen. Hij verklaarde dat er in hoger beroepgeen enkele fout is gemaakt en dat er voldoende aan waarheidsvinding is gedaan.Met het rapport van Posthumus, Buruma en De Vries weten wij in ieder gevaldat er wel degelijk op alle niveau grote fouten zijn begaan. Uit dat rapportblijkt ook dat justitie en onze rechters over de volle breedte een zeer scheveschaats hebben gereden. Men is in een groot justitieel wak gereden. Om uitdat wak te komen, is de minister die vorige week nog van geen kritiek wildeweten nu wel bereid tot allerlei maatregelen. Dat noemen wij de beterschapsbrief.Die kennen wij nog van de tbs-zaak en de moord op Van Gogh. Die komt altijdals het eerst gierend uit de klauwen is gelopen.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
De heer Eerdmans stelt dat ook de zittende magistratuur betrokken is bijde grote fouten. Uit de bijlage van de brief van vandaag van de minister blijktdat het Openbaar Ministerie van zaken wist die niet aan de rechter zijn voorgelegd.Het is dan ook de vraag of de zittende magistratuur wel een verwijt kan wordengemaakt. Men kan immers veroordelen op een bekennende verdachte die in debuurt is geweest. Er zijn echter zaken achtergehouden voor de rechter.
De heer Eerdmans (LPF):
Ik kom nog over de schuldvraag te spreken. Er is van boven naar benedengedwaald. Vandaag zoeken wij naar de oorzaak. De rechters hebben zich eenrad voor ogen laten draaien. Men heeft wel degelijk een verkeerde beslissinggenomen.
Mijn fractie kan zich prima vinden in alle aanbevelingen. Ik noem eenpunt uit het verbeterplan van de procureurs-generaal. Ik hoop werkelijk nietdat wij daarmee de zeshonderd officieren van justitie, crimefighters zoalsKoos Plooij en Fred Teeven, te veel binden aan allerlei regels en met handenen voeten strikken.
Ik kom nu op een punt dat ik hier graag kwijt wil. Hoewel ik de groottevan deze zaak en deze gruwelijke dwaling niet wil onderschatten, wil ik welzeggen dat de verschrikkelijke carrousel van blunders in de zaak-Nienke niettot gevolg mag hebben dat het OM haar strijdvaardigheid om criminelen te vervolgennu gaat temperen. Het Openbaar Ministerie ligt momenteel onder vuur van talvan strafadvocaten die in vele kranten en columns hun kans schoon zien omhet OM een kopje kleiner te maken door in zo veel mogelijk strafzaken twijfelte zaaien over het vergaren van bewijs. Het OM vertegenwoordigt de samenlevingen moet criminelen hard blijven aanpakken. Wij moeten dus niet doorslaan zoalsaan het begin van de Van Traa-enquête leek te gebeuren. Wij mogen nietdoorslaan naar een mentaliteit die het steeds lastiger zal maken om criminelenop te sporen en te vervolgen. Wij moeten blijven opsporen en vervolgen.
Juist om het vertrouwen te herstellen dat nu is afgebroken, is het welnoodzakelijk dat er schoon schip wordt gemaakt. Het vertrouwen van burgersgaat te paard, maar komt te voet terug. Het is voor mijn fractie heel simpel.De disfunctionerende officier van justitie en de advocaat-generaal moetenuit hun functie worden ontheven en overgeplaatst. Wij kunnen niet zeggen:sorry, het is mensenwerk, jammer, wij gaan over tot de orde van de dag. Inelke goed gerunde organisatie in dit land worden mensen beloond naar prestatiesen worden zij afgerekend op fouten. Dit gebeurt overal. Ik herinner mij heelgoed dat minister Donner nog niet zo lang geleden hier heeft gezegd dat hijhet verstandig vond dat officier van justitie Tonino een andere baan gingzoeken, omdat hij zijn pc met vertrouwelijke informatie bij het grof vuilhad gezet. Ik zou niet weten waarom de minister in deze zaak met minder genoegenzou nemen. Ik hoor dit graag.
Tot slot, Maikel. Mijn fractie stelt het zeer op prijs dat de ministerin zijn brief uitgebreid ingaat op de ronduit schandalige manier waarop hetslachtoffer Maikel door de politie is behandeld. Ontsnapt aan de dood en metmessteken in zijn nek wordt hij van slachtoffer ineens als verdachte gekenmerkt.Het moet een hel zijn geweest en een aantal deskundigen zegt dat Maikel daniets te verbergen had, hij droeg een groot geheim met zich mee. Praten achterafis altijd makkelijk, maar er is wel in strijd met alle geldende regels gehandeld.De enige die in het hele proces waar wij vandaag over spreken de waarheidis blijven zeggen, is Maikel. Dus zijn de gemaakte excuses van mijn fractieaan zijn adres goed bedoeld, maar niet genoeg. Een overheid die zo met slachtoffersomgaat en in strijd met de regels handelt, pleegt een onrechtmatige daad.De minister geeft dit ook met zoveel woorden toe. Het optreden van de verhoorders was onfatsoenlijk en in strijd met de regels. Deze ministerwas ruimhartig bij het toekennen van schadevergoeding in de zaak-Wei Wei Huwaarin een ontsnapte tbs'er een meisje misbruikte. Wij vragen hem om ook ruimhartigte zijn voor Maikel en zijn familie.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Mevrouw de voorzitter. Ook de D66-fractie is diep geschokt door het rapportover de fouten die zijn gemaakt na de Schiedammer parkmoord. De lijst liegter niet om. Vanaf het moment dat 112 werd gebeld en het lijk van Nienke ineen lijkenzak is gestopt, is fout op fout gestapeld tot aan de procedure voorhet hof waar mogelijk ontlastend bewijs niet naar buiten is gebracht. Vanhet sectierapport dat te summier was en het feit dat er geen overzicht isgemaakt van het lijk tot het feit dat Maikel grof is verhoord, niet is geloofden dat zijn ouders zijn bedreigd met ontzetting uit de ouderlijke macht.
Wij krijgen net nieuwe stukken en ik lees daaruit een paar zorgwekkendepassages voor. Zo lees ik: Het profiel van de derde persoon komt steeds terug,het is niet van verdachte B. Op pagina 2 staat dat duidelijk is dat de verdachteB. niet in het profiel past en dat voorkomen moet worden dat de politie ongeloofwaardigwordt. Op pagina 3 staat dat de advocaat-generaal stelt dat het belangrijkis dat de rapportage zodanig wordt geschreven dat de advocatuur er niet meeop pad gaat; er moet worden uitgesloten dat zo iets gebeurt.
Buiten het rapport om zijn er nog verdere zaken die het vertrouwen inde rechtsgang in Nederland ondermijnen zoals de vraag waarom Cees B. nog viermaanden vast zat nadat Wik H. had bekend. Zoals de vraag hoe het kan dat honderdenjustitiemedewerkers in een training horen dat iemand waarschijnlijk onschuldigin een cel zit en dat maar een persoon iets onderneemt. Zoals de initiëlereactie van de minister die de zaak probeert te sussen en de media de schuldgeeft waardoor het beeld ontstond dat hij niet de onderste been boven wildehalen. De kernvraag in dit debat is de vraag wat er moet gebeuren om het vertrouwenin de rechtsgang te herstellen en of deze minister van Justitie de man isdie leiding kan geven aan dat proces.
De vraag die bij veel mensen leeft, is de volgende: als er bij een lustmoordop een kind zo slordig met bewijsmateriaal wordt omgesprongen, hoe zit hetdan bij andere, minder ernstige zaken? Als een elfjarig slachtoffer op ongehoordharde wijze verhoord wordt, hoe gaat het dan bij een meerderjarige verdachte?Het is ook voor de D66-fractie duidelijk dat de gang van zaken in de Schiedamseparkmoord niet als een uitzondering weggezet kan worden. Als men in de helejustitieketen zo veel steken laat vallen en er zo slordig wordt gewerkt, kande minister moeilijk volhouden dat het om een incident gaat.
Ik zeg niet dat de Nederlandse gevangenissen vol zitten met onschuldigemensen, maar ik zeg wel dat het zeer aannemelijk is dat er ook op andere plaatsenslordig is omgegaan met bewijsmateriaal, dat niet meer te achterhalen is wie,wat, wanneer, met wie besproken heeft en dat men vaker aan een tunnelvisieheeft geleden. Om dat te veranderen is een cultuuromslag nodig in de justitieketendie begint met openheid over fouten uit het verleden. Er zijn in het verledenook andere problemen geweest bij het OM. Ik denk aan de Puttense moordzaaken de ramp in Enschede. Ik vraag de minister daarom of hij voornemens is omdeze zaken en andere zaken te laten onderzoeken op dezelfde duidelijke enopen wijze waarop de heer Posthumus dat heeft gedaan. Dat zou voor de D66-fractieeen eerste teken zijn dat het hem ernst is met het opruimen van de problemen.
In de tweede plaats wil mijn fractie weten welke personele gevolgen aldeze fouten hebben gehad of zullen hebben. Krijgen de betrokkenen een berisping,hun ontslag of moet Maikel misschien wel over een jaar horen dat de mannendie hem op ongehoord harde wijze hebben ondervraagd, promotie hebben gemaakt?Ik weet dat de minister niet beslist over het personeelsbeleid van het OMen de politie. Ook de Tweede Kamer gaat daar niet over. Ik hoop echter weldat de minister begrijpt dat het voor het herstel van het publieke vertrouwenvan belang is welke gevolgen dit soort fouten heeft, ook in de personele sfeer.Kan de minister mij verder zeggen wat hij ervan vindt dat de hoofdconclusiesvan het rapport-Posthumus pas na de uitzending van Netwerk aan hem zijn gegeven,terwijl zijn voorzitter van het College van procureurs-generaal dit rapportal twee maanden eerder in bezit had? Dit is gebeurd, ondanks het uitdrukkelijkeverzoek van de minister een jaar eerder om regelmatig op de hoogte te wordengehouden van de relevante ontwikkelingen.
In de derde plaats wil ik van de minister horen hoe hij de cultuuromslagbij het OM gaat bewerkstelligen. Er ligt nu een lange lijst van verbetervoorstellen.Waarvoor hulde. Het omzetten van die aanbevelingen alleen zal niet genoegzijn. Natuurlijk moet het beheer van sporen door de politie worden verbeterd,sterker nog: dit beheer zou eigenlijk foutloos moeten zijn. Maar door datop te schrijven ben je er nog niet. Natuurlijk is het goed als de leden vanhet OM een rechercheopleiding volgen. Als ze vervolgens niets doen met diekennis, heb je echter niets aan die opleiding. Wat is er met andere woordennog meer nodig dan het omzetten van die aanbevelingen om die cultuuromslagte bereiken?
Dan nog een vraag over die honderden medewerkers die middels presentatiesvan het NFI kennis hebben kunnen nemen van fouten in de Schiedammer parkmoord.Iedereen hield zijn mond! Wat vindt de minister ervan dat kennelijk honderdenmedewerkers van de justitieketen zo weinig rechtsgevoel hebben dat slechts éénvan hen zich heeft afgevraagd of het wel juist is dat iemand onschuldig inde gevangenis zit? Hoe gaat de minister bij dit soort mensen een cultuuromslagbewerkstelligen? Vindt hij dat de leidinggevenden de deelnemers aan deze cursusaan moeten spreken op hun gedrag? Wat vindt de minister er verder van dathet college er ruim twee maanden over heeft gedaan om hem te laten weten datWik H. heeft bekend? Kan hij er wel op vertrouwen dat hij tijdig alle informatiekrijgt die hij nodig heeft?
De houding van de minister is voor dit debat ook van belang. Hij heeftervoor gezorgd dat er een onderzoek kwam en hij heeft verder een hele reeksmaatregelen aangekondigd om zaken te verbeteren. Dat pleit in zijn voordeel.In zijn brief is hij helder en krachtdadig. Dat moest natuurlijk ook wel,gezien de gebeurtenissen, maar de gevonden toon is juist. Er zijn echter driezaken die in zijn nadeel pleiten. De minister erkende nietmeteen dat er echt een probleem was. Ik citeer enkele van zijn reacties nade eerste uitzending van Netwerk. In de Volkskrant zei hij: de fout moet nogblijken. Over rapportage van Netwerk zegt hij in het Radio 1 journaal: ikherken mij niet in die beelden. In BN/De Stem zegt hij: het rapport van hetNFI lag bij de rechter op tafel. Wat hij er niet bij zegt, is dat de vijfDNA-sporen van de onbekende derde daar niet bij zaten. In De Gelderlanderzegt hij: u moet zich wel realiseren dat er een verdachte was die bekend had.Daar geeft hij dus ook blijk van tunnelvisie.
Door dit optreden aan het begin is bij veel mensen de indruk gewekt datde beeldvorming rond het eigen apparaat belangrijker was dan het boven krijgenvan de onderste steen. Het bestond de minister zelfs om de tv-rubriek Netwerkeen veeg uit de pan te geven terwijl deze juist veel belangwekkende feitenwaarover wij vandaag spreken naar buiten heeft gebracht. Dat was niet de reactievan een minister die mogelijke misstanden onder zijn verantwoordelijkheidwil oplossen. Het was een reactie van een minister die de status-quo wildebeschermen. Ik zou graag van hem horen hoe hij, in het licht van de feitenvan vandaag, zijn eigen opmerkingen na afloop van de uitzending van Netwerkkwalificeert. Zou hij het weer zo doen? Denkt hij dat zijn initiële reactieanders zou zijn geweest als hij wel op de hoogte was geweest van het onderzoekdat al twee maanden bij de procureur-generaal lag?
Mevrouw Vos (GroenLinks):
U velt een hard oordeel over deze minister. U zegt dat hij blijk geeftvan een tunnelvisie en dat hij degene is die de status-quo wil behouden. Uvindt dat een cultuuromslag noodzakelijk is. Wat is uw oordeel over de politiekeverantwoordelijkheid die de minister in deze zaak heeft en die hij zou moetennemen?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dit was mijn analyse. Ik wou net zeggen welke conclusie ik daaruit trek.Ik zou het fijn vinden om even mijn betoog te mogen afmaken.
Hoe verhoudt zich het beeld van de minister die de status-quo wilde beschermentot dat van de minister die een paar dagen later in een brief schreef dater veel is misgegaan, dat er beoordelingsfouten zijn gemaakt, dat het rapportlaat zien hoe de dwaling in deze zaak heeft kunnen ontstaan en dat het beeldsoms schokkend is. Ik wil graag weten hoe hij de verschillen in zijn gedragverklaart. Wie van die twee is de echte minister van Justitie? Ik zie hieroverigens een parallel met de tbs-zaak. Daarin had de Kamer ook te maken meteen andere minister dan met degene die de eerste reactie gaf in de media.Wie is de echte minister? Heeft hij nu geleerd om zijn beschermende reflexenaf te leggen?
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De vraag is wie volgens de fractie van D66 de echte minister van Justitieis. U bent zeer kritisch over zijn optreden. Hoe beoordeelt u zijn optredenin de eerste week na de uitzending van Netwerk? Is dat naar uw weten het optredenvan de echte minister van Justitie en, zo ja, welke consequenties zou hijdaaraan moeten verbinden?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat is voor ons de cruciale vraag die in dit debat voorligt. Een ministervan Justitie zoals wij die in het begin van de week hebben gezien die in elkgeval sterk de indruk wekt dat hij alleen maar zijn apparaat beschermt, dusde status-quominister, is niet de minister van wie wij denken dat hij de cultuuromslagin werking kan stellen. Ik vind het belangrijk om het debat af te wachten.Ik wil van hem weten wie de echte minister van Justitie is. Zowel in de briefals in het feit dat wij nu het rapport hier hebben liggen, zie ik een andereminister van Justitie. Dat is een minister van wie ik denk dat hij dat welkan.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Het lijkt me een makkie voor deze minister, want hij kan gewoon zeggendat hij de minister is van de brief van deze week. Het gaat er natuurlijkom wat u wilt horen. Wilt u dat de minister straks afstand neemt van zijnoptreden van vorige week? Wilt u dat hij erkent dat hij niet zo had mogenreageren in de media, dat hij direct had moeten zeggen dat er ernstige foutenzijn gemaakt en dat er een cultuuromslag nodig is? Is dat de reactie die ustraks van de minister wilt horen om uw vertrouwen in hem te kunnen handhaven?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik probeer te achterhalen wie nu eigenlijk de echte minister van Justitieis. Dat is de cruciale vraag. Ik heb precies omlijnd wat mijn vragen zijnen waarom ik daar een antwoord van hem op wil hebben. Hij kan natuurlijk zeggendat hij krachtdadig is en dat hij de man is die het gaat veranderen. Dat zeggenalleen is niet voldoende. Uit zijn antwoorden, zijn daden en zijn houdinginzake zijn opstelling in het begin moet blijken of dat het geval is. Ik ganu niet zeggen dat het goed is als hij dit zegt en dat het niet goed is alshij dat zegt, want dan kan hij daar aantekening van maken. Ik wil het graagvan hem zelf horen. Ik wil weten of het ook echt geïnternaliseerd isen dat het uit hem zelf komt. Op basis daarvan maakt mijn fractie haar afweging.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik wil het toch iets preciezer van u horen. Ik begrijp dat u vindt datde minister moet terugkomen op wat hij vorige week heeft gezegd in de mediaomdat u zijn reactie slecht vond. Het was volgens u een reactie van ministerdie alleen de status-quo wil handhaven. U wilt dat hij daarop terugkomt. Voortshebt u gezegd: de minister schrijft in zijn brief dat hij er geen aanwijzingenvoor heeft dat het meer is dan een incident. Ik begrijp van u dat de ministerook op dat punt zal moeten erkennen dat er wel degelijk sprake kan zijn vanmeer incidenten en dat hij bereid is om ook op dat punt zijn mening te wijzigen.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Er zijn meer punten en meer vragen. Het is niet zo dat ik, als er bijhet ene antwoord een vinkje wordt gezet en bij het andere een minnetje, naaraanleiding daarvan een rekensom maak. Ik wil het debat voeren. Het is echterwel belangrijk dat wij begrijpen waarom hij nu net zoals bij de tbs-affaire,bij de media eerst de indruk wekt dat hij voor zijn personeel gaat staan endat er eigenlijk niet zoveel aan de hand is, terwijl later in de Kamer, indit geval in de brief naar aanleiding van het rapport, blijkt dat er wel degelijkallerlei problemen zijn.
Ik zou dus zo graag zien dat de minister van Justitie direct aan het beginvan een zaak zegt: ik wil de onderste steen boven hebben. Ik mag overigenshopen dat wij hier niet nog een keer over een zaak debatteren,dus dat wij dit nog een keer meemaken. Een dergelijke reactie van de ministeris volgens mij de manier om het vertrouwen in de rechtsgang te garanderen.Nogmaals, dat gebeurt door niet de indruk te wekken dat je de onderste steenniet boven wilt hebben.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
U zegt dus dat u graag wilt begrijpen waarom de minister verleden weekde ene positie kiest en deze week deze positie. Het gaat er toch niet om,de minister te begrijpen? Het gaat erom, de minister af te rekenen op zijnpolitieke optreden en op zijn politieke daden. Welnu, dat zijn de daden inde vorige week en die bij deze zaak in de afgelopen jaren. Bovendien betrefthet de toezeggingen die de minister doet. Zult u de minister dus daar nietpolitiek op moeten afrekenen?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Vanzelfsprekend. Wel moeten alle zaken gewogen worden. Ik noem de dadennaar aanleiding van wat er in het verleden is gebeurd en de fouten die zijngemaakt. Daar is de minister politiek verantwoordelijk voor. Ik noem ook dewijze waarop dat recht gezet gaat worden via onder andere de veranderingsprocessendie in werking zijn gezet. De minister heeft ook openheid getoond door tezorgen dat het rapport hier aan de orde is.
Hierbij komt dat wij heel veel niet zouden weten. Ik vraag mij namelijkaf of wij dit rapport over het OM zouden hebben gehad als die ene uitzendingvan Netwerk er niet was geweest. Dit is een belangrijke vraag. Het antwoorddaarop zullen wij echter nooit weten. Toch zullen wij, mede op basis van deinformatie die wij vandaag in het debat krijgen, die afweging moeten maken.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Volgens D66 hebben wij een gespleten minister van Justitie. Ik kan nogeen aspect van deze minister noemen. Wij hebben echter te maken met éénminister en dat is minister Donner.
U hebt gezegd: wij hebben vandaag stukken onder ogen gekregen waarin informatiestaat over bewijsmateriaal dat bekend was bij het Openbaar Ministerie. Ikdoel op de derde onbekende die steeds in de stukken voorkomt. Die informatieis niet aan de rechter voorgelegd. Deze minister heeft direct na de bewusteuitzending van Netwerk gereageerd. Hij wist toen waarschijnlijk nog niet vandeze verslagen af. Nu komt hij erop terug. Hoe beoordeelt de fractie van D66dit? Hoe had de minister daar volgens u op moeten reageren?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Het is meer dan zeer te betreuren dat de informatie over de vijf andereDNA-sporen niet bij de stukken zat. Het verhaal dat twee DNA-sporen van eenklasgenootje van Nienke hadden kunnen zijn, was dan direct ontkracht. Immers,diezelfde sporen zaten op het moordwapen en op het lichaam van Nienke. Diesporen hadden dus niet afkomstig kunnen zijn van een klasgenootje. Die informatievormde een heel belangrijk element van de rechtsgang. Dat die informatie erniet was, was een fout. Volgens mij wordt dat door niemand ontkend. Sterker,ook de heer Brouwer heeft aangegeven dat de gerezen twijfel eerder doorgegevenhad moeten worden. Het is dan ook een van de cruciale fouten hierbij dat hetbewijsmateriaal, dat eventueel ontlastend kon werken, niet aan het dossierwas toegevoegd.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Het is uw goed recht om de minister aan te spreken op zijn politieke verantwoordelijkheid.Ik wil echter dat u iets helderder bent voor de organisaties. U zegt dat ereen cultuuromslag moet komen. Ik herhaal mijn vraag wat u hiermee wilt zeggenaan het adres van al die mensen die in die organisatie werken. Zij doen hunwerk bij politie en justitie al jaren zo goed mogelijk. Er is daar toch geensprake van een algemene cultuur die niet deugt? Wat bedoelt u dus precies?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik ben erg blij dat u mij deze vraag stelt. Ik kan mij namelijk goed voorstellendat het voor de vele mensen die daar hard, goed en integer werken, buitengewoonvervelend is om dit allemaal over hen heen te krijgen. Wij moeten er ook voorwaken dat door bestaande problemen, volgens ons helaas ook systeemproblemen,iedereen die daar werkt, als "niet deugdelijk" wordt weggezet. Datzou onzin zijn. Ik ben blij dat u mij de kans geeft om dit duidelijk te zeggen.
Dat neemt het aantal fouten niet weg. Er is een opsomming van fouten.Er zijn bijna 200 pagina's en op elke pagina staat wel iets in de trant van:daar zijn geen aantekeningen van gemaakt, daar waren geen notulen van beschikbaar,dat was niet duidelijk overlegd. In die 200 pagina's gaat het maar door. Decultuuromslag heeft niet te maken met de integriteit van de mensen die erwerken, maar met de manier waarop er gewerkt wordt: zorgvuldig en professioneel.Ik denk ook nog aan de structuren. Er is gewoon een mate van slordigheid ingeslopen. Dat kan te maken hebben met allerlei factoren, zoals de drukte enandere zaken. Dat mag alleen niet worden getolereerd, zeker niet in dit soortzaken. Daar is de cultuuromslag voor nodig.
Ik wil de minister vragen of hij bij zijn stelling blijft dat de mediahet imago van het OM beschadigen. Dat is toch de omgekeerde wereld? Als iemandniet vier jaar lang onschuldig had vastgezeten, hadden de media niets gehadom over te berichten. Vindt de minister dat de media niet over misstandenof dwalingen mogen berichten? Houdt hij vast aan zijn klacht? Moet het OMniet gewoon bestand zijn tegen de volle druk van de media op "iets datrustig overleg vergt", zoals de minister zelf zegt? Het OM staat de mediatoch dagelijks te woord en heeft toch al sinds jaar en dag te maken met mensendie veel van de organisatie eisen? Ook hier is alleen een parallel met hetverleden te trekken. Anderhalf jaar geleden beklaagde minister Donner zichal over de media en in het bijzonder over het feit dat zij voortdurend hetonvermogen van overheden aan de kaak stelden. Is dat niet juist een essentieeldeel van het werk van de media? In onze optiek is dat niet schadelijk, maarjuist heilzaam. Wat vindt de minister van het idee om in Nederland naar analogievan het Verenigd Koninkrijk een criminal cases review commission in te stellen?
De fractie van D66 heeft veel indringende vragen gesteld aan de ministervan Justitie. Eén vraag is voor haar cruciaal. Daarom onderstreep ikdie. Deelt minister Donner haar opvatting dat er structurele, serieuze tekortkomingenin de justitiële keten aan het licht zijn gekomen? Durfthij dat onomwonden zo te stellen? Kan de minister de fractie van D66 ervanovertuigen dat hij als activistische minister die gebreken zal signaleren,daadkrachtig tegemoet zal treden en effectief zal aanpakken en dus niet deverdediger zal zijn van een status-quo?
De heer Wolfsen (PvdA):
Voorzitter. Niemand heeft dit gewild. Toch is het gebeurd. Hoe dit kongebeuren, lezen wij duidelijk in het rapport van de heer Posthumus. Die manheeft goed werk geleverd. Hij is een modelofficier van justitie. Het is ookmoedig van het OM dat het zichzelf zo op de pijnbank heeft gelegd, zeker omdatvan tevoren de uitkomst niet bekend was. Het is ook groots van het OpenbaarMinisterie om inmiddels zo royaal en sterk excuses te maken. Ga je terug naarhet rapport en lees je dat, dan val je van verbijstering in verbazing en weerterug in verbijstering.
Laat ik vooraf een aantal opmerkingen maken, anders vergeet ik ze straks.Wij willen dat de minister met iedereen die slachtoffer is, was of wordt vandeze zaak, contact zoekt om na te gaan wat hij kan doen om het leed dat hunwordt aangedaan, te verzachten. Dat hoeft niet altijd met geld te geschieden.Die toezegging willen wij kraakhelder. Ook wil ik vooraf een waarschuwingaan de minister geven. Als hij vandaag subtiel zijn voorganger de schuld gaatgeven, vinden wij dat staatsrechtelijk niet chic en ongepast. De ministerheeft de mensen die naar Nova zaten te kijken en de heer Brouwer hoorden zeggendat er niets was achtergehouden, ook geen DNA-materiaal, en vervolgens lazendat dit wel was gebeurd en het nu in het rapport kunnen lezen, voor Farizeeërsuitgemaakt. Hij moet dat vandaag terugnemen, want dat is echt ongepast. Wijwillen ook niet dat hij de pers de schuld gaat geven. Als hij dat vandaagdoet, zijn wij snel klaar. De heer Rouvoet heeft heel mooi omschreven watde rol van de pers is.
Door het rapport verval je van verbijstering in verbazing en weer terug.Ik weet niet of ik het rapport nog moet bespreken na alles wat al gezegd is.Het lijkt mij niet. Alles is al genoemd: foto's die zoekraken en de hartverscheurendewijze waarop met Maikel is omgegaan. Vandaag hebben wij aanvullende rapportenkunnen lezen waarin wordt onthuld hoe er is gestuurd in dit onderzoek. Ditalles noteert Posthumus droogjes met veel animo en inzet. Kan het schrijnender?Waar daadkracht al niet toe kan leiden? Het OM gaf er na de bekentenis devoorkeur aan om daadkrachtig de zaak af te werken in plaats van een kritischedistantie in acht te nemen. Sterker nog: het onderzoek naar anderen zou dezaak alleen maar zwakker maken, was de opvatting van het Openbaar Ministerie.Is echter de dominantie van het Openbaar Ministerie zo groot dat het kan leidentot dit grote zwijgen? Dat wil er bij mij niet in. Zwijgende politieambtenarendie in het onderzoek beredeneerde twijfel hebben en zwijgen. Zwijgende medewerkersvan het NFI die op het cruciale moment op een zitting, waar zij kunnen sprekenen waar zij moeten spreken, zwijgen. Het OM dat ook op het cruciale momentin de zittingszaal zwijgt, waar spreken plicht was. En vervolgens alle medewerkersvan politie, justitie en de rechterlijke macht die bij de presentatie zitten,dit alles horen en zwijgen. De minister zegt in zijn antwoorden dat Cees B.nog had vastgezeten, als Wik H. niet had bekend. Hoe is de presentatie gegeven?Hoe indringend was die? De minister zal dat inmiddels hebben uitgezocht. Wilhij daarover iets vertellen en hoe kan hij verklaren dat ook die mensen danzwijgen?
Het doel van het strafrecht is het herstellen van de geschonden rechtsorde.Het doel van strafvordering is waarheidsvinding, zodat schuldigen kunnen wordengestraft en onschuldigen buiten schot blijven. Hoe kan het dat zoveel mensendie hiermee bezig zijn en dat allemaal in hun hoofd hebben, zulke elementairebeginselen in het strafproces met voeten treden en zo massief?
Tegelijkertijd sta ik hier met een dubbel gevoel; ik zeg het in alle eerlijkheid.Als je naaste iets wordt aangedaan of als je kind wordt ontvoerd, wil je datpolitie en justitie tot het uiterste gaan om die zaak op te lossen. Er zijnook heel veel goede en gewetensvolle politiemensen en officieren van justitie.Dat staat buiten iedere twijfel. Iedereen maakt fouten. Daarin moeten wijvandaag eerlijk zijn. Ieder mens maakt fouten, ook wij. Hoe is het verklaarbaardat zo massaal en zo massief deze fouten zijn gemaakt? Dat dit is gebeurd,vinden wij onacceptabel. Zelfs onder grote druk moet je professioneel blijvenwerken in zo'n belangrijk zaak.
De minister zegt dat het een incident is. Is dat zo? Wij vragen ons dataf. Deze mensen doen toch ook andere zaken? Er zijn toch veel meer ingewikkeldezaken bij het Openbaar Ministerie? Als deze deskundige professor die juistis ingehuurd om kinderen te beschermen, deze hartverscheurende verhoren doorde politie toelaat en niet ingrijpt, waarom zou hij dat in andere zaken danwel doen? Als er binnen het gehele Openbaar Ministerie zo weinig belangstellingis voor deze unieke gebeurtenis, waarom zou het dan in andere zaken wel zozijn. Bij het contact tussen NFI-medewerkers en het Openbaar Ministerie moestzelfs bemiddeld worden via de procureur-generaal. De hoogste officier wordtervan in kennis gesteld en iedereen weet ervan, maar niemand interesseertzich echt wat vervolgens de uitkomst is. Waarom zou het dan in andere zakenwel gebeuren? Je vraagt je af waar men dan wel interesse in heeft.
Als in deze zaak de heer Posthumus snoeihard concludeert dat het eindproces-verbaalen het relaasproces-verbaal eenzijdig, onvolledig en op onderdelen suggestiefzijn, waarom zouden andere processen-verbaal dan wel kloppen? Als de leidingvan de politie en het OM bij zo'n bijzondere zaak zo weinig kritische belangstellingtoont bij de onderzoeken, waarom zou men die in andere zaken dan wel hebben?Als in zo'n belangrijke zaak op een zo ronduit slordige wijze wordt omgegaanmet de bewijsvoering en de bewijsstukken, inclusief het stoffelijk overschot,waarom zou men in simpeler zaken dan wel op een nette manier omgaan met hetbewijs? Als in deze zaak het slachtoffer op zo'n hartverscheurende wijze wordtverhoord door politiemensen, waarom zouden die mensen dat in andere zakendan niet doen? Als het OM twee keer zwijgt waar spreken plicht was, waaromzou men dat in andere zaken dan wel doen?
De minister heeft geen aanwijzingen gekregen dat sprake is van meer daneen incident. Hij zegt eigenlijk dat zijn conclusie is dat al deze mensendeze grote fouten alleen in deze zaak hebben gemaakt. Hij heeft geenideeën over andere kwesties die misgegaan zouden kunnen zijn. Ik wel,omdat ik de krant lees. Neem de voorpagina van Trouw vanmorgen. De agent diedeze jongen heeft verhoord, is al eerder over de schreef gegaan. De rechtbankRotterdam heeft in een belangrijke terrorismezaak in juni 2003 overwogen inde uitspraak: de ter terechtzitting als getuige gehoorde teamleiders van hetonderzoek en opstellers van het overzichtsproces-verbaal waren niet in staat,de door hen getrokken conclusies uit te leggen of te onderbouwen, zelfs nietin grote lijnen. De wijze waarop de betreffende conclusies waren getrokken,alsmede de wijze waarop de officier van justitie tijdens zijn requisitoirplotseling afstand had genomen van een aantal van deze conclusies, vond derechtbank dan ook niet alleen onzorgvuldig maar ook zorgwekkend. Waar hebik dit "zorgwekkend" meer gehoord? En dat in een terrorismezaak!
Voorts is er de ramp in Enschede. Er ligt een proces-verbaal van een politieteamwaaruit naar voren komt dat er ook ideeën zijn van misleiding van derechtbank, van het achterhouden van bewijsmateriaal enz. De minister houdtdie stukken allemaal geheim, waarbij hij zegt: er is niets aan de hand endus hoef ik die stukken niet te geven, zelfs niet ter vertrouwelijke inzagewant er is niets misgegaan. Mogen wij dat dan even controleren, zo zou ikde minister willen vragen.
De rechtspraak staat of valt met het op de zitting open, eerlijk en vollediginformeren van de rechter. Ook de verdediging kan pas dan zijn werk goed doen.Als het niet eerlijk gebeurt, leidt dit tot oneerlijke rechtspraak en bijoneerlijke rechtspraak valt het vertrouwen in het fundament van onze rechtsstaatweg. Dan zijn de rapen pas echt gaar.
Buruma heeft gisteren in een korte verklaring in Trouw helder uiteengezetwat er aan de hand is. Hij zegt dat de officier van justitie meer een aanklageris geworden dan een magistraat die uit is op de waarheidsvinding en dat deaanklager van vandaag wil winnen. Ook uit het rapport van de heer Posthumusblijkt dat er onvoldoende idee is van wat de rol van de officier van justitienu is. Moet deze er dicht bovenop zitten of meer kritische distantie in achtnemen? Daar is men kennelijk niet over uitgesproken binnen het Openbaar Ministerie.
De minister neemt alle aanbevelingen over en komt daarnaast met een grondigeen structurele aanpak van zowel het Openbaar Ministerie als het NFI. Zo'ngrondige en structurele aanpak spoort wel met alles wat wij nu ook van anderezaken weten. Het duidt er inderdaad op dat er van meer sprake is dan van eenincident en dus lijkt mij die aanpak terecht. Ik heb er zelf ook diverse ideeënover hoe het allemaal anders en beter zou kunnen. Ik verwijs bijvoorbeeldnaar de toetsingscommissie die oude zaken gaat evalueren. De minister verzetzich er tot op heden steeds heftig tegen, maar ik denk dat hij vandaag welom is op dat punt.
Wij kunnen moeilijk blijven werken met een minister die zelf met een zekereregelmaat de indruk lijkt te wekken bang te zijn voor de waarheid. Gisterenavond,bij het voorbereiden van dit debat, had ik de oprechte verzuchting: kon overdit soort onderwerpen maar gesproken worden op de wijze zoals wij inmiddelsmet deze minister spreken als het gaat om wetgeving. Dat gaat plezierig enconstructief, waarbij er ontvankelijkheid is voor argumenten. Natuurlijk zijnwij het niet altijd eens – wij stemmen ook niet voor alles – maarhet is altijd in een constructieve sfeer. Als het echter gaat om de uitvoeringskwesties,dan is dit bepaald anders. Successen worden sterk geaccentueerd: kijk mijeens goed bezig! Alles gaat dan weer sneller, hoger en vlugger en bij eerstevragen is er vaak niets aan de hand. Als je dan wat doorvraagt, komt de ministervaak zelf tot de conclusie dat de bevindingen – ik citeer nu uit zo'ntbs-brief – bijzonder verontrustend zijn. Door dat duwen en trekkenlopen de debatten hier over de incidenten soms onnodig hoog op. Dat moet dusanders.
Hoe gaat dat na vandaag? Hoe gaat de minister dit fundamenteel andersdoen? Zal de minister bijvoorbeeld na vandaag, als de antwoorden van zijnambtenaren weer beginnen met: "Minister, er is niets aan de hand",deze antwoorden weggooien en zeggen dat dit niet waar kan zijn, omdat de betreffendevragen niet voor niets worden gesteld? Of blijft hij doorgaan op de ingeslagenweg? Wie neemt hier vandaag voor de volle honderd procent de verantwoordelijkheidvoor dit drama? Hoe gaat het met het aanspreken van al die mensen die zo weinigprofessioneel hebben gehandeld? Wij moeten hier niet spreken over individueleambtenaren, maar wij moeten wel weten wat de minister er na vandaag mee gaatdoen.
Ik heb een paar slotopmerkingen, waarvan de eerste gaat over de rechtbanken het hof. Wij moeten het geheim van de raadkamer respecteren en wij moetenrespecteren dat wij zo weinig horen van de rechtbanken. Toch vind ik dat wijdaarvan te weinig horen. Ik zou graag zien dat de minister nogmaals in overlegtreedt met de Raad voor de rechtspraak om na te gaan of er wellicht mééris misgegaan dan wij weten. Er komen nu immers aanbevelingen voor video-opnamenen er moet actiever eigen onderzoek worden gedaan. Ik begrijp heel goed dateen rechtbank of een verdediging pas kan gaan twijfelen als men open en eerlijkover alles wordt geïnformeerd. De basale fout ligt natuurlijk bij destart van het onderzoek en bij de wijze waarop het OM heeft geopereerd. Ikvraag mij toch af, of men door doorvragen misschien verder had kunnen komen.Ik wil hierover graag overleg met de Raad voor de rechtspraak.
Mijn laatste opmerking sluit aan bij wat de heer Weekers zei. Wij wordenallemaal bedolven onder mailtjes van mensen die nog werken bij een justitiëleinstelling en die klagen over wat er allemaal misgaat en van mensen die hunzaak heropend willen zien. Verder hebben wij in het nieuws politieagentengezien die naar hun vakbond stappen omdat zij regelmatig in gewetensproblemenkomen omdat zij door het OM onder druk worden gezet. Dat zal niet allemaalniet waar zijn! Ik heb gedacht aan het benoemen van een vertrouwenspersoondie boven iedere twijfel verheven staat en door iedereen vertrouwd wordt.Kamerleden, het ministerie en politiemensen kunnen naar die persoon stappen,hem melden wat zij hebben meegemaakt en vragen daar eens naar te kijken. Hetlijkt mij goed als de Kamer bijvoorbeeld na een kwartaal eens spreekt metdeze persoon. Ik kan mij ook vinden in het voorstel van de heer Weekers omeen commissie van wijze mensen dat onderzoekswerk te laten doen. Er zou ookvoor een tussenvariant gekozen kunnen worden. Er wordt zo massaal aan de belgetrokken, daar moeten wij iets mee doen, voorzitter. Als wijdat niet doen, stopt de daling van het vertrouwen in de rechtsstaat niet.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
De heer Wolfsen legt hetzelfde dilemma op tafel als de heer Weekers. Terechtwijst hij erop dat heel veel mensen zich afvragen hoe het in hun zaak gegaanis. Wij kunnen echter geen rechtsinstantie als een vertrouwenspersoon in hetleven roepen. De heer Wolfsen weet dat er voor herziening al wetten bestaan.
Wat kunnen wij doen om te laten zien dat wij ingaan op de twijfels zonderhet risico te lopen dat honderden of duizenden zaken op het bordje komen vaneen commissie of van een vertrouwenspersoon die vervolgens alleen maar kunnenzeg dat zij er niets mee doet, of sterker nog die als een bezwaar worden aangemerktmet beroep?
De heer Wolfsen (PvdA):
Dat laatste vind ik een te juridische benadering. Iemand waarin wij allemaaleen groot vertrouwen hebben en die gezaghebbend is, moet naar die zaken kijken.Als die zegt dat er niets inzit, moet er ook verder niets gedaan worden.
Ik heb de minister een tijdje geleden gevraagd om eens te kijken naardie herzieningsprocedure. Het is ook niet goed dat een zaak als deze die inherziening wordt gebracht bij de Hoge Raad, niet heropend kan worden doorde Hoge Raad. Dat komt natuurlijk ook omdat de Hoge Raad niet adequaat wordtgeïnformeerd door hetzelfde OM dat weet dat er méér isen dat niet meldt. Die band tussen de pg bij de Hoge Raad en de rest van hetOpenbaar Ministerie is inmiddels redelijk doorgesneden. Ik ben het met deheer Van Haersma Buma eens dat de herzieningsprocedure echt anders moet.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Voorkomen moet worden dat door dit debat de suggestie gewekt wordt datde mensen met hun zaak via de advocaat of anderszins naar de vertrouwenspersoonkunnen komen end at die er nog even naar kijkt. Zo zal het echter niet gaat.Ik heb zelf de suggestie gedaan, te kijken naar zaken die door onderzoekersnaar buiten zijn gebracht of zaken die aan de bonden zijn gemeld. Dat is concreet,dat gaat over mensen in het onderzoek die met vragen zitten. Als wij die alleenzaken laten bekijken, is het in ieder geval beperkt en wordt voorkomen datiedere veroordeelde gaat zeggen dat bij hem ook wel fouten gemaakt zijn.
De heer Wolfsen (PvdA):
Het moet inderdaad geen nieuwe appèlinstantie worden, maar wijmoeten wel ergens naar toe met al die mensen die zeggen dat hier iets aande hand is. Daarbij zitten ook mensen die nog in dienst zijn van justitieof politie. Zij zien dingen waarmee zij niets durven of kunnen doen. Dat zouverklaard kunnen worden door die cultuur van zwijgen. Als iemand namelijkwél aan de bel trekt, zoals die dappere politieman in Groningen, krijgthij een schop onder zijn kont. Die mensen moeten echt ergens naar toe kunnengaan.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Het gaat hierbij natuurlijk niet om de mensen die schuldig zijn. Zij zijnveroordeeld en misschien een beetje verkeerd behandeld, maar er is een strafsysteem.Het gaat nu met name om mensen die niet gehoord worden. Ik neem aan dat deheer Wolfsen het hiermee eens is. Bij deze mensen kan het gaan om personenbinnen het justitieapparaat of om nabestaanden. Als bij de behandeling vande zaak grote fouten zijn gemaakt, willen de nabestaanden toch wel een keergoed uitgelegd krijgen of er daadwerkelijk fouten zijn gemaakt en, zo ja,waar die zijn gemaakt. Ik meen dat de heer Wolfsen daarop doelde.
De heer Wolfsen had ook nogal kritiek op deze minister en sprak over structurelekwesties. In dat verband had hij het over wijze mannen. Is het instellen vaneen groep wijze mannen het enige waaraan de heer Wolfsen denkt? Hoe beoordeelthij de gang van zaken? Ik ben het overigens met hem eens dat er structureelwat aan de hand is, maar alleen wijze mannen inschakelen, is misschien watweinig.
De heer Wolfsen (PvdA):
Ik heb mijn steun uitgesproken voor de voorstellen die in de brief staan.Daarin staat dat er een grondige en structurele aanpak komt van zowel hetOM als het NFI. Ik heb gezegd dat een dergelijke aanpak mij terecht lijkt.Misschien worden mijn ideeën betrokken bij deze aanpak. De minister vraagik de contouren van zijn plan te schetsen. Daarbij kan hij dan de suggestiesdie ooit door de Kamer zijn gedaan, betrekken. Soms werden die suggestiesweggewuifd. Nu zegt de minister eigenlijk dat het misschien verstandig isze over te nemen. Ik denk aan het opnemen van verhoren op video. De CDA-fractiewas daar altijd op tegen, maar ik heb begrepen dat die nu ook om is.Bij grote branden worden grote slagen gemaakt. Het gaat mij erom dat somsmensen uit betrokkenheid met een melding komen. Als ze geen hoge toon aanslaanen niet over grote incidenten spreken, moet je toch permanent ontvankelijkzijn voor verbeteringen. Daarom hecht ik eraan dat er rustige momenten zijnwaarop je over die verbeteringen kunt spreken. Dat moet niet alleen gebeuren,zoals tot op heden, bij dit soort grote en dramatische incidenten.
De heer Eerdmans (LPF):
Voorzitter. De heer Wolfsen doet een aantal suggesties, maar in de Netwerkuitzendingstelde hij destijds ook een parlementair onderzoek voor. Behoort dat nog steedstot zijn ideeën?
De heer Wolfsen (PvdA):
Nu, bij deze kwestie, niet. Toen ik de feiten hoorde, dacht ik: dat kanniet waar zijn. Ik wilde er zelfs niet op reageren, omdat het elk voorstellingsvermogente boven ging. Toen ik alles hoorde en zag, dacht ik: desnoods moet de Kamerzelf uitzoeken wat hier aan de hand is. Ik weet namelijk hoe de minister somsdit soort voorvallen wegredeneert. Met het onderzoek van de heer Posthumusben ik echter ronduit gelukkig. Ik hoop dat inmiddels alle feiten bekend zijn,ook met de verslagen die vandaag nog zijn binnengekomen. Ik meen dus dat wijbij deze kwestie over alle feiten beschikken. Als dat niet zo is ... nou ja,laten wij daar maar niet over speculeren.
De voorzitter:
Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn van de kantvan de Kamer. De minister heeft in een eerder stadium aangegeven een uur nodigte hebben voor de voorbereiding van zijn antwoord. Blijft hij daarbij?
Minister Donner:
Misschien kan ik anderhalf uur krijgen. Dat zou mooi meegenomen zijn.
De voorzitter:
Ik stel voor dat wij de schorsing combineren met de dinerpauze.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt van 16.35 uur tot 18.30 uur geschorst.
Voorzitter: Hamer
Minister Donner:
Mevrouw de voorzitter. Wij bespreken vandaag een ernstige zaak voor derechtsstaat, een justitiële dwaling. De ernst van deze zaak verdienteen debat als dit, met de nadruk die daarin gelegd wordt op de verantwoordelijkheidvan de minister van Justitie. Voordat het een debat wordt over politieke verantwoordelijkheidis het ook een debat over verantwoordelijkheid tegenover mensen. In dit gevaltegenover de persoon die onschuldig heeft vastgezeten en tegenover de nabestaandenen hun familie. Dat is de reden dat ik zelf eerder contact heb opgenomen metde ouders van het meisje toen het onderwerp opnieuw in het nieuws kwam ende reden dat ik na lezing van het rapport contact heb opgenomen met de oudersvan de jongen. Dit heb ik ook gedaan om gewoon – ik zou dat zelf nietgezegd hebben, maar de vader heeft dit naar buiten gebracht – mijn excusesaan te bieden voor de wijze waarop zijn zoon behandeld is. Dat heb ik ooktegenover de moeder gedaan. Omdat ernaar is gevraagd, meld ik nog dat ik,voordat het rapport verschenen was, tegen de ouders van het meisje heb ikgezegd dat ik zo snel mogelijk na het uitkomen ervan een gesprek met hen zouwillen hebben. Zij hebben zelf aangegeven daar eveneens behoefte aan te hebben.De vader van de jongen heeft ook behoefte aan gesprekken. Ik heb ervoor gezorgddat die in gang gezet worden. Overigens is het mijn bedoeling om ervoor tezorgen dat op dat vlak de zaak zo goed en zo snel mogelijk wordt afgerond.In het verlengde hiervan heeft de voorzitter van het college een brief geschrevenaan de persoon die ten onrechte heeft vastgezeten over schadevergoeding daarvoor.Ik hoop op dit punt te kunnen doen wat nodig is om die kant van de zaak zogoed mogelijk af te ronden.
De andere kant van de zaak zullen wij ten dele vandaag moeten afronden.Ik doel dan op de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. De komendetijd zullen wij besluiten moeten nemen over de maatregelen die nodig zijnin het licht van de bevindingen van het rapport. Een- en andermaal is er discussiegeweest over de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Ik wiler geen misverstand over laten bestaan dat ik aanspreekbaar ben op het vollerapport, ongeacht wanneer zaken hebben plaatsgevonden. Ik ben in die zin verantwoordelijkvoor wat er is gebeurd. Dat is de grote kwaliteit van ons parlementaire systeem.Als er iets misgaat, is er iemand die daarop kan worden aangesproken en daar,zonodig, voor heengezonden kan worden. Zo hoort het. Alleen op die wijze horenwij dit soort discussies te voeren. Ik ga straks verder in op de specifiekeverantwoordelijkheid, maar ik wil mevrouw Van der Laan nu vast geruststellen:er is maar één minister van Justitie, ook al heeft dit parlementtwee Kamers.
De gedachte dat dit rapport niet verschenen zou zijn als Netwerk er nietgeweest was, is ten enenmale onjuist. Het rapport is vorig jaar december ingang gezet. De uitkomst ervan is versneld door de publiciteit in de afgelopenweek. Volgens planning zou het halverwege volgende maand uitkomen teneindezo zorgvuldig mogelijk te kunnen omgaan met de inspraak van alle betrokkenen.Het beeld dat het rapport al twee maanden geleden bij de voorzitter van hetcollege lag, is onjuist. Het klopt dat hij in het kader van zijn verantwoordelijkheidis gevraagd mede te oordelen over de feitelijke juistheden en onjuisthedenvan het rapport, net zoals andere betrokkenen gevraagd is om daarover te oordelen.In de periode waarin hij het rapport gekregen heeft, was ik met vakantie.Hij heeft mij zo snel mogelijk nadat ik terug was van vakantie erover ingelichtdat het concept er was en dat het geen opwekkende literatuur was. Aan de anderekant was het, mede uit een oogpunt van zorgvuldigheid, niet correct om hetrapport aan mij voor te leggen voordat het aangeboden was aan de voorzittervan het college. Het college had namelijk de opdracht gegeven.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Uit de beantwoording van de vragen door de minister blijkt dat de voorzittervan het College van procureurs-generaal op 15juli het conceptrapportontvangt, maar dat de minister het pas op 6september, de dag na de uitzendingvan Netwerk, ontvangt. Begrijp ik nu goed uit de woorden van de minister dat hij in de tussentijd al mondeling is ingelicht over de hoofdconclusies?
Minister Donner:
De voorzitter van het college heeft het conceptrapport alleen in die capaciteitgekregen dat hij gevraagd is om te reageren op de feitelijke juistheden enonjuistheden in het rapport, net zoals andere betrokkenen bij het hele onderzoek.Dat is een onderdeel van de zorgvuldigheid. Ik heb het rapport zelf ook nietop 6september gekregen. Alleen heb ik na de commotie in de media overde zaak zelf, los van het rapport, met name geverifieerd of de informatiedie door Netwerk gegeven werd ook correspondeerde met de bevindingen van hetrapport. Naar aanleiding van die specifieke vraag heb ik een ambtsberichtgekregen van de voorzitter van het college. Ik heb de conceptversie van hetrapport vrijdagavond gekregen en ik ben er, in alle eerlijkheid, pas zondagaan toegekomen om het te lezen. Vervolgens is het dinsdag aangeboden. Hetwas van het begin af aan de bedoeling dat dit rapport in openbaarheid aangebodenzou worden, juist als element van het herwinnen van het vertrouwen. Ik hebbegrepen dat er enige verwarring is geweest over de dagtekening van het voorwoord.Dat zou in augustus zijn geweest. Dat is het moment waarop het geschrevenis door de voorzitter, maar het geeft niet het moment aan dat het naar buitenis gekomen of op andere wijze bij mij dan wel bij het college bekend is geworden.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
De minister zegt dat het de bedoeling was om het rapport ruimere bekendheidte geven. Dat staat zelfs in de opdrachtverlening in het rapport. Mag ik daaruitbegrijpen dat het ook van meet af aan de bedoeling was om het met een reactievan de minister aan de Tweede Kamer te sturen, ongeacht de uitkomst van hetrapport?
Minister Donner:
Toen ik in december vorig jaar hoorde dat geconcludeerd moest worden datde heer B. ten onrechte gevangen had gezeten, is onmiddellijk in overleg metde voorzitter van het college besloten om de heer B. in vrijheid te stellen,vooruitlopend op de uitspraak in het herzieningsproces, dat nog loopt, envooruitlopend op de uitspraak van de Hoge Raad op zijn herzieningsverzoek.Toen is gelijktijdig aangegeven dat deze zaak ten gronde uitgezocht zou moetenworden en dat dit in openbaarheid besproken zou moeten worden, juist teneindehet vertrouwen op dat punt niet op die wijze ook nog te beschamen. Het isalleen versneld door de publiciteit vorige week. Dat is in mijn brief totuitdrukking gekomen. Anders had de Kamer dit rapport halverwege volgende maandgekregen met mogelijk een iets uitgebreider standpunt van de minister. Aande andere kant ben ik de Kamer uitzonderlijk dankbaar dat wij het rapport,nu het er ligt, op deze snelle wijze kunnen bespreken. Ik denk dat dit eenonderdeel is van de wijze waarop wij om moeten gaan met deze materie. Ik hebhet een- en andermaal in de media aangegeven: hoezeer ook het streven eropgericht moet zijn om fouten te voorkomen, fouten zullen gemaakt worden. Hetvertrouwen moet ook gewonnen worden door de wijze waarop wij met onze foutenomgaan, zowel als Openbaar Ministerie als als rechtsstaat. Het is een onderdeeldaarvan.
Ik zei al dat de voorzitter van het college mij in de loop van augustusheeft meegedeeld dat het rapport niet opwekkend was. Ook die conclusie kanik geheel onderschrijven. Het is geen vrolijke lectuur en ik kan het nietmooier maken. De onderzoeker legt genadeloos alle tekortkomingen en feilenvast. Hij probeert ze niet te vergoelijken, te verbloemen of te beredeneren.Hij verklaart, maar hij probeert niet te rechtvaardigen. Zo ontstaat aan deene kant het beeld van een aaneenschakeling van fouten en aan de andere kanthet beeld van mensen die gedreven zijn om een misdrijf op te lossen dat desamenleving ernstig heeft geschokt. Een zedenmisdrijf met kinderen, een moordop een tienjarig meisje, dat beroert iedereen. Dat blijkt ook uit het onderzoekzelf. Daarin wordt bijvoorbeeld gesproken over de medewerker uit het mortuarium,die haar 's nachts over de wang aait en een beertje op de lijkzak legt. Uiteen oogpunt van sporenonderzoek is dat rampzalig, uit een oogpunt van menselijkheidis dat een monument. Het is ook symptomatisch voor de wijze waarop wij onsbetrokken voelen bij de moord op een kind. Kinderen horen niet vermoord teworden. Kinderen horen ook niet als moordenaar behandeld te worden als zijslachtoffer zijn.
De wijze waarop de jongen is behandeld en verhoord, onder toezicht enmet medewerking van een kinderpsycholoog, en ook onder verantwoordelijkheidvan het Openbaar Ministerie voor de richting van het verhoor, vind ik schokkendom te lezen. Dat hoort niet. Zo voeden wij geen oprechte mensen op. Op diewijze verandert de inzet om een ernstig misdrijf op te lossen in zijn tegendeel,want bij alle fouten die gemaakt zijn, is er geen sprake van boos opzet omiemand onschuldig in het gevang te krijgen, maar van de wil om iemand diemen zelf al veroordeeld had, ook veroordeeld te krijgen. Ook dat gebeurt helaasmaar al te vaak in het dagelijks leven, maar van politie en justitie mag men,moet men, anders verwachten.
Ik wil dan ook gelijk vooropstellen dat de Kamer de minister kan aansprekenop de beschreven feiten. Er zijn argumenten en redeneringen die een deel vande verklaring kunnen geven. Het rapport doet dat ook. Het valt niet goed tepraten en dat zal ik ook niet doen. Er is door de betrokkenen onprofessioneelgehandeld. In sommige gevallen, zoals bij het verhoor, onbehoorlijk. Er isniet wederrechtelijk gehandeld. Dat is ook een gegeven. Maar als geheel hadik liever gehad dat ik het niet hoefde te verantwoorden.
Het geheel overziend, constateer ik vier complexen van fouten. In de eersteplaats is dat het complex van het opsporingsonderzoek, in de tweede plaatshet complex van de verhoren van Maikel. In de derde plaats noem ik het gebrekaan distantie van de officier van justitie en de wijze waarop de zaak in eersteaanleg is behandeld. Ten slotte noem ik de beoordelingsfout van de advocaat-generaalinzake het voorleggen van de twijfel aan het hof.
Het opsporingsonderzoek is uitvoerig beschreven. Daarbij gaat het metname om het tekortschieten van het technisch onderzoek. In de tweede plaatsstaat er dat het opsporingsonderzoek in een eerste fase weinig gestructureerden gericht was en ook achteraf kan worden geconstateerd dat potentieel ookmensen die als dader beschouwd hadden kunnen worden, daar de revue zijn gepasseerden niet verder zijn onderzocht. In de derde plaats wordt geconstateerddat vanaf het moment van de bekentenis van de heer B. het onderzoek uitsluitendnog gericht is op de verdachte die men al meende te hebben. In die contextis hier een- en andermaal gewezen op de uitspraak die geboekstaafd staat:wij kunnen het vertrouwen in justitie toch niet beschamen door nu nog anderegetuigen te gaan horen, dat hoort niet.
Het tweede punt is de wijze waarop de jongen is verhoord. Ik heb aangegevendat het ongepast is. Het is ongepast dat een elfjarige na de traumatischeervaringen die hij al doorgemaakt heeft, onvoldoende wordt geloofd en vervolgensook nog op een goed moment behandeld wordt als potentieel betrokkene bij dezaak. De fouten zitten 'm in het feit dat hij niet geloofd is ten aanzienvan het signalement van de dader en dat hij niet geloofd is ten aanzien vande tijdas die hij meende. Dat is indirect ook een onrechtmatigheid, althanseen onjuistheid tegenover de verdachte, want dat waren twee ontlastende gegevens.Het zijn gegevens die wel in het dossier zaten, maar waarbij vervolgens afgedongenis op de geloofwaardigheid daarvan. Daarnaast is hij als jong slachtoffervan een ernstig delict ook als verdachte beschouwd en gehoord.
Het derde complex van fouten is het gebrek aan distantie bij de officiervan justitie. Daar is hier een- en andermaal op gewezen. De officier van justitiezat vanaf de bekentenis van de heer B. te dicht op het op de verdachte gerichteonderzoek en heeft nagelaten om de tegenspraak te organiseren. Dat monddeuit in de in het rapport genoemde tunnelvisie, die zowel tot uitdrukking kwamin het proces-verbaal als in de wijze waarop de zaak aan de rechter is voorgelegd.
De heer De Wit (SP):
De minister zegt dat het verhoor van Maikel niet wederrechtelijk is geweest.In het rapport staat in ieder geval dat het verhoor van Maikel wel degelijkin strijd is geweest met het protocol studioverhoor. Het zou te ver voerenom de details daarvoor hier op te noemen, maar ik neem aan dat een protocolin ieder geval een beleidsregel is waar het OM en de politie zich aan moetenhouden. Er is dus in ieder geval sprake van strijd met regels die gelden voorhet opsporingsapparaat. Er is dus sprake van wederrechtelijkheid, zou ik haastzeggen.
Minister Donner:
Dat laatste ben ik niet met u eens, maar ik ben het voor het overige metu eens. Er zijn inderdaad protocollen opgesteld voor de wijze waarop dit hadmoeten gebeuren. Die zijn niet gevolgd.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De advocaat heeft geschreven dat de politie tegenover de ouders van Maikelzelfs hebben gedreigd met ontzetting uit de ouderlijke macht als zij hun zoonniet zouden afstaan aan de politie. Ik heb daar ook een reactie van de ministerop gevraagd. Acht hij ook dit niet wederrechtelijk?
Minister Donner:
Het is onderdeel van wat ik noem "onbehoorlijk".
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Maar is het inderdaad juist dat dit gebeurd is? Zegt de minister dat ditgebeurd is?
Minister Donner:
Ik ga gewoon uit van het rapport zoals het er ligt. Ik ga niet nog weereens over de juistheid van de inhoud van het rapport discussiëren. Ikneem de gegevens zoals zij daar staan aan.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Gaat dit niet verder dan "onbehoorlijk"? Is dit niet wederrechtelijkwat hier gebeurd is?
Minister Donner:
Pardon, het gaat hier om wat een politieambtenaar die op dat punt ookzelfs niet bevoegd is, heeft gedaan. Ook dat kan ik niet wederrechtelijk noemen.Daarom noem ik het onbehoorlijk.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik kan de minister volgen als hij zegt: het is niet in overeenstemmingmet het protocol, maar dat is nog niet wederrechtelijk. De vraag is of datook geldt voor de volgende omstandigheid dat Maikel de facto als een verdachtewerd gehoord – die woorden gebruikte de minister ook – maar nietde cautie heeft gekregen. Behoort dat niet tot de categorie wederrechtelijk?
Minister Donner:
In die zin niet, maar dat had wel tot gevolg gehad dat wat hij dan getuigdhad, niet gebruikt zou kunnen worden.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Maar het gaat om het uitoefenen van bevoegdheden, zoals in dit geval hetafnemen van een verhoor waar de cautie een strikt voorschrift is. Dat maaktde handelwijze volgens u niet wederrechtelijk?
Minister Donner:
Het is een voorwaarde voor de bewijsvergaring; men moet gewaarschuwd zijndat wat men zegt, tegen hemzelf kan worden gebruikt. Dat is de functie vande cautie. Maar het is geen absoluut gebod; het kan worden vergeten en danheeft het tot gevolg dat de resultaten van het verhoor onbruikbaar zijn.
De heer Weekers (VVD):
Voorzitter. Het komt aan op precieze formulering. Ik volg de ministerals hij zegt dat het niet wederrechtelijk is. Je zou echter wél kunnenconstateren dat het onrechtmatig is, want beleidsregels hebben een zekerestatus. Hetzelfde geldt voor de cautie.
Minister Donner:
Ik geef u de feiten. We kunnen precies gaan definiëren wat "onrechtmatig", "wederrechtelijk"et cetera is, maar het is onbehoorlijk. Er zijn regels in protocollen en diezijn geschonden. Dat is ook een van de redenen waarom ik het rapport heb gestuurdnaar de korpsbeheerder van het korps Rotterdam-Rijnmond, met het verzoek tedoen wat naar aanleiding van het rapport nodig wordt geacht.
De heer Weekers (VVD):
Ik ken u als iemand die zeer zorgvuldig formuleert. Maar als het tegende regels is, dan is het toch onrechtmatig?
Minister Donner:
Nee, dat is de aard van de regel; die is dan bepalend.
De heer Wilders (Groep Wilders):
Voorzitter. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het niet zo'n interessante discussievind of we het al dan niet "wederrechtelijk" moeten noemen. Ik vindhet ook niet gepast. Het is een feit dat met Maikel dingen zijn gebeurd dieniet hadden mogen gebeuren. Vindt de minister niet dat degenen die dat hebbengedaan, dit nooit meer zouden mogen doen en dus nooit meer als functionarismogen verhoren?
Minister Donner:
Daarom heb ik het rapport gestuurd naar de korpsbeheerder van het korpsRotterdam-Rijnmond, waar deze zaak onder valt, met het verzoekte doen wat nodig is; dat is de instantie die beslist over dat deel van deconsequenties. Een andere zaak is de verantwoordelijkheid van mij en van deminister van Binnenlandse Zaken om nogmaals te bezien op welke wijze jeugdigenmoeten worden verhoord en welke waarborgen daarbij moeten gelden. Dat is eenonderdeel van de vraag van de heer Wolfsen: hoe verzeker ik dat dit een eenmaligezaak is, dat dit niet vaker zal gebeuren?
De heer Wilders (Groep Wilders):
Het is goed dat u daarmee in algemene zin probeert te voorkomen dat ditnogmaals zal gebeuren. Maar ook al gaat u er – allemaal regeltjes weer –formeel niet over, vindt u, als mens, niet dat een agent die dat heeft gedaan,die bij zo'n verhoor actief is geweest, zijn functie gewoon niet meer moetkunnen uitoefenen? Dat kunt u toch wel zeggen?
Minister Donner:
Dat kan ik niet zeggen, omdat ik hier niet als mens sta, maar als ministervan Justitie...
De heer Wilders (Groep Wilders):
Wat vindt u dan als minister?
Minister Donner:
...en alles wat ik hierover zeg en ook alles wat hierover in het parlementzal worden gezegd, van invloed zal zijn op de effectiviteit van de maatregelen.Daarom moet ik mij hier niet hierover uitlaten.
De heer Wilders (Groep Wilders):
U zegt dat u om die reden het rapport naar de korpsbeheerder heeft gestuurd.Dat staat ook in uw schriftelijke beantwoording. Ik begrijp dat ik het nietzo mag uitleggen dat u als minister ook vindt dat de betrokken agenten zoudenmoeten worden ontslagen. Begrijp ik dat goed? Ik vind dat die mensen dit nooitmeer zouden mogen doen. Ik had gehoopt dat u dat ook zou zeggen.
Minister Donner:
Nogmaals, u mag dat niet zo uitleggen want dan zou u mij een conclusiein de mond leggen die ik noch de ene kant, noch de andere kant op trek. Watik hier ook zeg, zal van invloed zijn op een andere wijze dan ik bedoel.
De heer Wilders (Groep Wilders):
Ik word niet wijs uit wat u noch de ene kant noch de andere kant...
Minister Donner:
Dan zal ik u dat buiten deze zaal nogmaals uitleggen.
De heer Wilders (Groep Wilders):
Ik zal er in mijn tweede termijn een Kameruitspraak over vragen.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Voorzitter. Ik vind dat de minister wat te gemakkelijk zegt dat het gaatom onbehoorlijk en niet om onrechtmatig gedrag. Als er protocollen zijn, danvalt dit onder onrechtmatig. Wat is het juridische karakter van protocollen?Zijn het wettelijke voorschriften of niet? Het juridisch onderscheid is juistvan belang voor de vraag of er bepaalde maatregelen moeten worden genomen. "Onbehoorlijk"zou betekenen dat het ook met een andere maatregel kan worden afgedaan. Iemanddie onrechtmatig handelt, ook in het bedrijfsleven, kan echter op staandevoet worden ontslagen. Het maakt nogal een verschil.
Minister Donner:
Dat is nu precies een vraag die we hier niet hoeven beantwoorden; dievraag ligt bij de instanties die daarvoor verantwoordelijk zijn. Zij zullenook het precieze karakter beoordelen. Voorzover ik kan nagaan, gaat het nietover wettelijke voorschriften, maar over protocollen, over wijzen waarop wordtgehandeld.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik kan mij voorstellen dat de minister de reactie van de korpschef vanRotterdam Rijnmond met meer dan normale belangstelling heeft gevolgd. Kande minister ons vertellen of de betrokken personen nog werkzaam zijn en ofzij nog actief bezig zijn met verhoren?
Minister Donner:
Dat heb ik op deze termijn niet kunnen natrekken.
Voorzitter. Het vierde punt waarop het fout is gegaan in deze zaak, isde beoordelingsfout van de advocaat-generaal om de twijfels die in het gesprekmet vertegenwoordigers van het NFI tot uiting waren gekomen over de overtuigingskrachtvan het bewijs, niet aan de rechter voor te leggen. Daar gaat het namelijkom. Dat heeft geen consequenties gehad voor het oordeel van de advocaat-generaal.Hoewel de advocaat-generaal met twijfel de zitting in ging, is zij zoals hethoort ter zitting tot een oordeel gekomen over de schuldigheid van betrokkene.De zitting is daarvoor bepalend geweest; niet de gegevens van voor die tijd.Zij had die twijfel tot uitdrukking moeten brengen. Het bewijs dat er lag,veranderde niet door die twijfel. Het ging erom of het bewijs overtuigendwas.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Wij hebben net nog de stukken gekregen over de vergadering van 19januari.Daarin heb ik onderstreept dat de advocaat-generaal stelt dat het belangrijkis dat de rapportage zodanig geschreven wordt dat de advocatuur er niet meeop pad gaat en dat moet worden uitgesloten dat zoiets gebeurt. Ik hoor graagde reactie van de minister op die passage uit dat verslag.
Minister Donner:
Dan heeft mevrouw Van der Laan niet gelezen wat ik erboven heb gezegd.Dit was niet de advocaat-generaal. Dit is een gespreksverslag van een discussiedie in januari 2001 heeft plaatsgevonden. Het hoger beroep diende in januari2002. Toen heeft het gesprek met de advocaat-generaal plaatsgevonden waarvande Kamer het verslag heeft gekregen. Dat is een discussie geweest in de fasevan het opsporingsonderzoek en de vervolging in eerste instantie. Mede inhet licht hiervan hebben de onderzoekers het NFI gevraagd of er naar zijngevoel druk was uitgeoefend door het Openbaar Ministerie. Dat wordt ten enenmaleontkend door betrokkenen en staat ook als zodanig geboekstaafd in de onderzoeken.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Zou het niet zo kunnen zijn dat er in het NFI een cultuur heerst waarinmen toch graag de opdrachtgever tegemoet wil komen? Dat heb ik namelijk gehoordvan voormalig medewerkers. Ik bedoel daarmee niet dat het OM bewust druk heeftuitgeoefend, maar dat deze zin geplaatst moet worden in de context van eensoort zelfcensuur.
Minister Donner:
Suggereert mevrouw Van der Laan hiermee dat in het NFI-rapport van maart2001, dus lang voordat het gesprek met de advocaat-generaal plaatsvond, stukkenniet zouden zijn opgenomen die er wel in hadden horen staan?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Wij weten dat het uiteindelijke strafdossier geen informatiebevatte over de vijf DNA-sporen waarmee kon worden uitgesloten dat de tweeDNA-sporen die wezen naar een derde persoon, van een schoolvriendje van Nienkezouden zijn. Dat is toch zeer relevante informatie.
Minister Donner:
Dan weet mevrouw Van der Laan meer dan de onderzoekers wisten en dan wiedan ook weet, want dat wisten wij niet. Daarover stond geen informatie inhet strafdossier. In het NFI-rapport zal mevrouw Van der Laan een vermeldingaantreffen van de sporen op de veters en op die vijf plaatsen, en ook de eventueleDNA-sporen die daaruit kunnen worden afgeleid. Dat waren de sporen die menverantwoord daaruit kon afleiden.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Het probleem was, dat er een verschil van mening bestond tussen de deskundigeen de onderzoeker van het NFI. De twijfels zijn tot twee keer toe door hetNFI gemeld. In plaats van de lijn van de onderzoeker te volgen en de twijfelsduidelijk naar voren te brengen, heeft men ervoor gekozen om de deskundigete volgen, omdat dit beter paste in het beeld dat men probeerde neer te zetten.
Minister Donner:
De LCN-methode was toen nog experimenteel. Sindsdien zijn er voor hetgebruik van die methode duidelijke protocollen opgesteld, juist om dit soortdiscussies uit te sluiten, die in wezen gaan over verschillen in uitleg vanwat wetenschappelijk verantwoord is. Inmiddels is de methode geaccrediteerd,maar ook in dit geval had in het NFI-rapport moeten worden gemeld wat er gemeldis. Er was geen bewijs voor ander DNA-materiaal. Inderdaad was er een wetenschapperdie meende op niet-wetenschappelijke wijze, juist vanuit een tunnelvisie,dit wel te kunnen aantonen. Hij trok echter conclusies die niet gerechtvaardigdwaren. Dat stond toen vast, en het staat nu nog steeds vast. Daar is het NFIvoor. Het enige criterium is: is er wetenschappelijk, en volgens de protocollengehandeld? Dat is door de onderzoekers vastgesteld; er bestaat geen twijfelover.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Het NFI dacht dat het OM bezig was met de verkeerde verdachte, namelijkCees B. Het NFI heeft die twijfels uitdrukkelijk geuit, wat voor het eerstin zijn geschiedenis gebeurde, maar deze zijn niet in het rapport terechtgekomen. Hoe verklaart u dit? Een en ander is ook niet door de advocaat-generaalbij het hof gemeld.
Minister Donner:
Die twijfels hoorden niet thuis in het rapport, want het waren twijfelsbetreffende de uitleg van de feiten. Deze twijfels betroffen niet de vraagof de informatie er wel of niet thuishoorde, want daarvoor gelden de protocollen.Ik heb het materiaal bij mij en ik kan u precies aangeven welke pieken endalen en dergelijke nodig zijn. De twijfel waarover het debat ging, was eenheel andere twijfel, die niet primair de deskundigheid van het NFI als deskundigonderzoekslaboratorium betrof. Het ging om de vraag of de interpretatie diewerd gegeven aan de bevindingen van het NFI de juiste was, gelet op de situatieen op de wijze waarop op de plaats van het delict was omgegaan met de gegevens.Die twijfel had naar het oordeel van de onderzoekers en van de voorzittervan het College van procureurs-generaal moeten worden gemeld aan het hof.Dat oordeel onderschrijf ik. Evenzeer geldt – wat ook de onderzoekervaststelt – dat het feit dat er geen technisch bewijs was voor de verdachtedie terecht stond, één en andermaal aan de orde is geweest.Dit is ook bediscussieerd en het wordt uitvoerig in het vonnis besproken.Daarom komt de onderzoeker in zijn rapport tot de conclusie dat de zaak gemeldhad moeten worden, maar dat het twijfelachtig is of dit effect zou hebbengehad op de uitkomst.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
U hebt meermalen verklaard dat alle feiten en alle informatie van hetOpenbaar Ministerie aan de rechter zijn voorgelegd, waaronder de rapportagevan het NFI. Nu gaat het ook om onderliggende rapporten van het NFI, zoalsde vijf DNA-profielen waarover mevrouw Van der Laan sprak. In de verslagendie wij hebben gekregen, staat bijvoorbeeld: gezien de aanwezigheid van mannelijkonbekend DNA op het naakte stoffelijk overschot, kan het bijna niet andersdan dat deze onbekende man op de plaats van het delict in contact is geweestmet Nienke. Die constatering staat in een verslag van een gesprek met medewerkersvan het NFI met de advocaat-generaal. Had zo'n verslag niet onverkort aande rechter moeten worden voorgelegd?
Minister Donner:
Neen, want het is een gespreksverslag. De twijfel betreft de uitleg vande gegevens. De onderzoeker, de voorzitter van het college en ik zijn heterover eens dat dit aan de rechter had moeten worden voorgelegd.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Het is toch juist dat de twijfel over de vraag of de heer Cees B. welde dader kon zijn, werd gedeeld door beide mensen van het NFI? Zij waren hetdaarover eens; dat staat letterlijk in het rapport van de heer Posthumus.
Minister Donner:
Dat klopt.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Er was onderliggend materiaal, dat die twijfel staafde. Volgens het NFIwees dit materiaal zelfs in de richting van een derde, onbekende man. Hoekan het dat een officier van justitie, een advocaat-generaal, de beslissingneemt om een dergelijke twijfel en een dergelijk verslag niet aan de rechtervoor te leggen?
Minister Donner:
Het gaat niet om het verslag, want dit is geen NFI-verslag. Ik herhaaldat dit geen punt van deskundigheid van het NFI is. De deskundigheid van hetNFI gaf aan dat er geen DNA-profiel te trekken was van het materiaal dat daaraangetroffen was. Verkrijgbaar was slechts de indicatie "mannelijk".De verdachte was ook mannelijk. Waar het om gaat, is een heel andere zaak.Juist vanwege de situatie waarin men het sporenmateriaal had aangetroffen,onder andere in de lijkzak, maakte men zich bij het NFI grote zorgen overenerzijds de technische opsporing die gepleegd was en anderzijds de conclusiesdie daaraan verbonden werden, namelijk dat het bij een dusdanig delict minderwaarschijnlijk of zelfs onwaarschijnlijk was dat er geen sporen van de daderop betrokkene aangetroffen hadden moeten worden. Dat is geen kwestie van deskundigheidvan het NFI, dat is een oordeel dat zij geven. Dat hebben zij in dat gesprekvoorgelegd en wij zijn het erover eens dat die twijfel niet het bewijsmateriaalbetreft, maar de overtuigingskracht van het bewijsmateriaal.Het voegt geen bewijsmateriaal toe. Het geeft alleen aan dat het ontbrekenvan bewijsmateriaal op dit punt tot een andere conclusie had moeten leiden,althans naar de mening van de deskundige. U ziet echter in hetzelfde verslagook de laatste vraag van de advocaat-generaal staan. Die vraag is ook in hetonderzoek weergegeven. Zij vraagt of dit betekent dat hij het voor 100%zeker niet geweest kan zijn. Beide onderzoekers geven daarop aan dat die conclusieniet getrokken kan worden.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Het gaat mij om de verklaring die de advocaat-generaal voor de rechterheeft gedaan, haar requisitoir. Het gaat mij ook om het procesdossier dataan de rechter is voorgelegd. Mijn vraag blijft: hoe kan het dat een advocaat-generaalin een requisitoir gewoon meldt dat er niets af te leiden viel uit de vetervan Nienke, terwijl er juist op dat punt twijfel bestond bij het NFI. Bijde deskundigen van het NFI was er onenigheid over of daar niet materiaal wasaangetroffen dat juist niet op Cees B. wees, maar op een andere dader. Hoekan het dat de advocaat-generaal verslagen die gemaakt zijn over die gesprekkenniet aan de rechter heeft voorgelegd? Dat is een vraag waarop ik een antwoordvan deze minister wil hebben.
Minister Donner:
U stelt een groot aantal vragen. Het NFI had geen twijfel ten aanzienvan het materiaal dat op de veter gevonden was volgens de protocollen diedaarvoor gelden. Het is wel zo dat er één onderzoeker buitendie protocollen om meende dat er DNA-kenmerken waren. Dat was enerzijds selectieften aanzien van de wel relevante en niet relevante kenmerken van het DNA-profieldie je eruit kon trekken en anderzijds selectief ten aanzien van wat wel relevantwas en wat niet relevant was aan sporenmateriaal, maar wat volgens de daarvoorgeldende wetenschappelijke standaard niet behoorde gemeld te worden in hetNFI-rapport. Dat is het NFI-rapport zoals het al in maart 2001 naar de rechtbankis gegaan. Er was inderdaad een onderzoeker die meende dat het anders moest,maar daar zijn de procedures van het NFI heel duidelijk over. Men heeft eendeskundige als verantwoordelijke en die is ook verantwoordelijk voor de wetenschappelijkheidvan het geheel. Dat is het criterium waarop het NFI rapporteert en dat ishier toegepast.
Alle andere vragen die u gesteld hebt betreffen iets anders, namelijkdat het NFI ten aanzien van het materiaal en met name het ontbreken van materiaalvan de verdachte zegt – althans dat was de zorg van beide NFI-medewerkers –dat er in die omstandigheden materiaal aangetroffen had moeten worden. Dietwijfel. Het gaat niet om het verslag, want dat is geen onderdeel van hetdossier. Maar die twijfel had door de advocaat-generaal aan de rechter voorgelegdmoeten worden, daarvan heb ik een en andermaal gezegd: daar ben ik het metu eens, dat had behoren gemeld te worden.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
En acht u dat verwijtbaar aan de advocaat-generaal, aan het OM?
Minister Donner:
Nee. Nogmaals, het voegde niets toe op dat punt. Het had gezegd moetenworden, maar het is niet zo dat de rechter daardoor in het ongewisse is geweest.Er is immers een en andermaal ook door de verdediging op gewezen dat nietsvan het technische materiaal de verdachte bond aan de plaats delict. Dat ister zitting aan de orde gekomen. De rechter geeft in zijn vonnis aan waaromhij desondanks tot zijn conclusie en tot een veroordeling komt. Eveneens daaromkon de advocaat-generaal in haar requisitoir ondanks het ontbreken van ditmateriaal tot de conclusie komen dat er een verdachte was en dat deze veroordeelddiende te worden.
Ik heb er geen oordeel over hoe dat is gelopen. U mag van een advocaat-generaalverwachten dat zij ter zitting tot haar oordeel komt en niet de zitting alingaat met een vooropgezette mening.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Ik ben ook nog niet klaar met wat de minister zegt. Terecht noemt hijterecht de passages uit het verslag, waarop als opsteller staat: advocaat-generaalof juridisch medewerker. De minister heeft ook geciteerd wat daarin aan heteinde staat: "Op mijn uiteindelijke vragen 'is het DNA-spoor van eenderde, onbekende persoon een daderspoor?', 'sluit het niet vinden van DNAvan de verdachte op de pd verdachte als dader uit?' merken de NFI-medewerkerstegen de advocaat-generaal of haar medewerker op, dat in negen van de tienvergelijkbare gevallen er wel DNA van de verdachte zou moeten worden gevonden."Dat is twijfel. Die twijfel had aan de rechter moeten worden overgebracht.
Minister Donner:
Daarover zijn wij het eens. Ik heb dat een- en andermaal gezegd.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
De minister zegt dat de rechter dan misschien niet was gaan twijfelen.Als de advocaat-generaal het wel had gezegd, had de rechter zich misschiennog eens achter het oor gekrabd en zich afgevraagd of het allemaal wel zekeris. De verdachte heeft immers zijn bekentenis later ingetrokken.
Minister Donner:
Dat is niet later. Dat was al lang gebeurd. De bekentenis die was gegevenop 9 en 10 of 10 en 11september 2000, is op 12september ingetrokken,en daarna steeds ingetrokken gebleven. Dat is geen punt. Vanaf dat momentis ook duidelijk geweest dat er geen DNA-bewijs was dat hem verbond met deplaats delict. Dat staat met zoveel woorden in het NFI-rapport van maart 2001.Dit is een punt dat zowel in de zitting in eerste instantie aan de orde isgekomen als uitvoerig in de zitting in tweede instantie aan de orde is gekomen.Het is aan de verdediging om dit op te brengen en de verdediging heeft datzonder meer gedaan.
Ik geef hier niet mijn oordeel, want daartoe ben ik niet bevoegd. De onderzoekerkomt zelf tot de conclusie dat het, gelet op het verloop, helemaal niet isuitgesloten dat het vonnis precies hetzelfde zou hebben geluid, wanneer detwijfel was geuit. Het was al lang bekend dat er geen positief bewijs was.In het vonnis is de beredenering te vinden waarom deze verdachte desondankswerd veroordeeld.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Ik heb het niet over de NFI-medewerker. Ik heb het over de advocaat-generaalzelf.
Minister Donner:
De advocaat-generaal had moeten zeggen dat, gegeven de situatie op deplaats delict, het feit dat er geen materiaal was gevonden, aanleiding had kunnen geven tot redelijke twijfel. Niet zomaar twijfel, maar redelijketwijfel. Daarover zijn wij het eens. Vervolgens had zij echter kunnen aangeven,waarom ook zij meende waarom dat niet relevant was voor de conclusie. Datis immers wat anders. Wij zijn het erover eens dat het aangegeven had moetenworden. Ik heb gezegd dat dit in deze fase fout is gegaan.
De heer Eerdmans (LPF):
Voorzitter. Ik ga een stapje verder in de tijd. Op 9november 2004is ineens een bloedvlekje gevonden op het jack van Nienke. Dat is het gevolgvan een verklaring van de nieuwe verdachte Wik H. Je kunt zeggen dat dit bloedvlekjetot de oplossing van de zaak leidt, want er werd een volledig bewijs mee verkregen.Ik heb hierover twee vragen. De eerste luidt, waarom dat bloedvlekje nooiteerder was gevonden. Daarmee werd immers het doorslaggevend technisch bewijsgeleverd. De tweede vraag luidt, hoe het mogelijk is dat een verklaring vanWik H. leidt tot de vondst van zo'n klein bloedvlekje. Ik kan mij niet voorstellendat Wik H. heeft gezegd dat nog eens even goed naar de mouw moest worden gekeken,omdat daar een klein bloedvlekje op zat.
Minister Donner:
De oorzaak hiervan kan worden gevonden in het feit dat de DNA-technologieen de technieken voor het vinden van sporen sinds 2001 aanzienlijk zijn veranderden verbeterd. Dat is ook de reden waarom bij het onderzoek van materialenin 2004 daaruit wel profielen kunnen worden gehaald, die er in 2001 niet uitgehaaldkonden worden.
De heer Eerdmans (LPF):
Cees B. had veel korter in de gevangenis kunnen zitten, als niet was gewachttotdat H. zijn verklaring aflegde, maar de techniek in deze vreselijke zaaksowieso was gebruikt door het jasje door de scanner te halen.
Minister Donner:
Op een gegeven moment was er een herzieningsverzoek. In een rechtsstaatgeldt een rechterlijk oordeel dat is gegeven. Dan moet er een gegronde redenzijn om tot een ander oordeel te komen. Als alleen op grond van de verklaringvan H. was gezegd dat hij de verdachte was, was mogelijkerwijs precies hetzelfdegebeurd als in de eerste fase. Toen is alleen op grond van de verklaring vanB. het proces in gang gezet. Na de verklaring van H. moest het bestaande materiaalopnieuw worden bekeken. Men is op het jasje gaan kijken, omdat de dader inzijn bekentenis had aangegeven dat hij dat in ieder geval op een bepaaldewijze had aangeraakt. Het NFI heeft vervolgens met de nieuwe technieken materiaalgevonden dat aan hem verbonden kon worden. Dat heeft enige tijd gevergd, wanthet was niet eenvoudig. Ik heb het bericht op 9december gekregen, evenalshet College van pg's. Betrokkene is op 10december vrijgelaten.
De heer Wilders (Groep Wilders):
De minister zegt van mening te zijn dat de twijfels van de NFI-medewerkersaan de rechter hadden moeten worden gemeld. Hij zei ook dat hij niet verwachttedat dat tot een andere uitspraak zou hebben geleid.
Minister Donner:
Dat heb ik niet gezegd. Ik citeerde de onderzoeker.
De heer Wilders (Groep Wilders):
Ik zal het citaat voorlezen, want ik lees dat anders en dit luistert nauw.Op de bladzijden 48 en 49 van het rapport-Posthumus staat: "Of de zaaktegen Cees B. in eerste aanleg of in hoger beroep anders zou zijn geweest,als de rechtbank of het hof kennis had genomen van de twijfels van de NFI-medewerkers,kan niet met zekerheid worden gesteld. De kans op een andere afloop acht ikniet denkbeeldig." Dat is iets anders dan wat de minister zegt. Ik leesde woorden van de heer Posthumus zo, dat hij een andere afloop niet uitsluit.De minister deed het voorkomen alsof dat absoluut niet aan de orde zou zijn.
Minister Donner:
De heer Wilders begrijpt mij verkeerd. Ik heb alleen aangegeven dat DNA-materiaalop dit punt geen uitsluitsel geeft. Als de twijfels aan de rechter waren voorgelegd,had dat niet zonder meer tot vrijspraak geleid.
De heer Wilders (Groep Wilders):
Is de minister het met mij eens dat de zinsnede "dan acht ik eenandere uitkomst niet denkbeeldig" ook zo kan worden gelezen dat de rechterwel tot een andere uitspraak zou zijn gekomen?
Minister Donner:
Als de heer Wilders dat zo wil lezen, ben ik het met hem eens.
De heer Wolfsen (PvdA):
Twijfel is gebaseerd op feiten en omstandigheden. Ik citeer uit het rapport: "Hoewelde twee NFI-medewerkers van mening verschilden over de vraag of in alle profielende kenmerken zaten van dezelfde donor, waren zij het erover eens dat in demengprofielen niet alleen de profielen van Nienke en/of Maikel zaten, maarook het profiel van een derde. Ook waren zij het erover eens dat het profielvan Cees B. niet terug te vinden was in de mengprofielen."
Minister Donner:
Is dat een citaat uit het verslag of uit het rapport?
De heer Wolfsen (PvdA):
Ik lees dit voor van bladzijde 44 van het rapport-Posthumus. Dat lijktmij de meest betrouwbare bron. Dit komt niet overeen met wat de minister zegt.Hier staat dat in alle profielen iets zit van enige derde. Het is in slechtstwee van de profielen goed te detecteren. Ik zou willen dat de minister preciesnagaat of dit wellicht de opmerking van de officier van justitie verklaart,die niet wilde dat de advocaten met de rapporten aan de haal gingen. Als erin de brief zou staan dat er iets aangetroffen is van enige derde, wordendaarover inderdaad onmiddellijk vragen gesteld. Dan kun je die opmerking vandie officier in het overleg misschien wel begrijpen. Dan ontstaat twijfelen daarop baseren de onderzoekers ook zelf hun twijfel.
Minister Donner:
De heer Wolfsen spreekt nu over het eerste verslag van 19januari2001. Dat heeft betrekking op het feit dat inderdaad in bepaalde profielenniet alleen de sporen van de jongen en het meisje gevonden zijn maar ook vaneen derde persoon. Dat komt ook terug in het NFI-rapport, namelijk met betrekkingtot het nagelvuil en de linker laars.
De heer Wolfsen (PvdA):
Exact! Dat is precies de cruciale fout. Er had moeten staan dat het materiaalin die profielen zodanig is dat men het kan herleiden tot éénpersoon. Verder had erin moeten staan dat in die andere profielen ook ietswas gevonden van een derde. Dat is echter zorgvuldig weggelaten en dat verklaart natuurlijk ook de inhoud van de verslagen die de ministerna enige aandrang openbaar gemaakt heeft. Ik zou graag willen dat de ministerdit nog eens heel precies nagaat, want dan is er sprake van een hele rare,verkeerde sturing van de officier.
Minister Donner:
In het rapport van het NFI staat uitdrukkelijk dat het DNA-materiaal datdaar aangetroffen is, niet het materiaal van de heer B. was. Als u de rapportagevan het NFI bekijkt, ziet u dat duidelijk gemaakt is dat het gevonden DNA-materiaal,ook het DNA-materiaal van de derde persoon, niet dat van de heer B. was.
De heer Wolfsen (PvdA):
De minister is te weinig precies. In de andere profielen is ook iets gevondenvan een derde. Het maakt niet uit wie dat is, het gaat om een derde! Daaropbaseren de twee mensen van het NFI hun twijfel. Die twijfel had natuurlijkgemeld moeten worden, maar die feiten zelf – nog veel belangrijker –hadden ook gemeld moeten worden. Daarover gaan advocaten en rechters onmiddellijkvragen stellen. Daarom is het misschien wel zorgvuldig weggelaten. Ik wilecht dat de minister dit heel precies nagaat.
Minister Donner:
Ik heb u zojuist aangegeven dat wij het hier hebben over een andere twijfel.Er is in het rapport duidelijk aangegeven dat er in de mengmaterialen sporenvan een derde persoon zijn aangetroffen. Vervolgens is er aangegeven dat hetmateriaal van de heer B. toegevoegd is en dat dit niet matcht.
De heer Wolfsen (PvdA):
Minister, breng uzelf niet verder in de problemen; zoek dat even uit!
Minister Donner:
Wat is nu precies uw vraag, mijnheer Wolfsen?
De heer Wolfsen (PvdA):
Ik citeer gewoon het rapport.
Minister Donner:
Het profiel van een derde was niet het profiel van de heer B. Dat is vanafhet begin duidelijk geweest. Bij die profielen is geen match gevonden.
De heer Wolfsen (PvdA):
Leest u even rustig de passage op pagina 44. Die twee mensen van het NFIverschilden echt niet van mening. Er staat: "Hoewel de twee NFI-medewerkersvan mening verschilden over de vraag of in alle profielen de kenmerken vandezelfde donor zaten, waren zij het erover eens dat in deze profielen nietalleen de profielen van Nienke en Maikel zaten, maar ook het profiel van eenderde. Ook waren zij het erover een dat dat profiel van Cees B. niet terugte vinden was in de mengprofielen." Dus er was sprake van een derde inalle profielen!
Minister Donner:
Ja.
De heer Wolfsen (PvdA):
Juist dat buitengewoon relevante feit moet worden gemeld in de brief,althans zo lees ik het even, want daarop is ook de twijfel gebaseerd. Menmoet niet alleen de twijfel melden, maar, en dat is veel belangrijker wantanders speel je een beetje voor rechter, ook de onderliggende feiten en omstandigheden.
Minister Donner:
Het gaat om wat in het NFI-rapport staat. Ik heb dat uitgelegd. Het NFIkan constateren of er al dan niet een profiel is. Daarvoor geldt een duidelijkeprocedure en wordt de LCN-methode gebruikt. Die methode leerde dat op tweepunten, te weten op de wreef van de linkerlaars en in het nagelvuil, het profielvan een derde zat. De methode leerde ook dat er in ander materiaal geen profielzat, niet een herleidbaar profiel. Dat er misschien materiaal was, is éénding.
De heer Wolfsen (PvdA):
Dat is niet één ding. Dat is "het" ding.
Minister Donner:
Nee, dat is niet het ding, want het kan van alles zijn. Daar gaat nu juistde hele discussie over.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Weekers en maak mevrouw Van der Laan ende heer Nawijn erop attent dat zij in deze ronde aan de beurt zijn geweest.Als zij nog iets naar voren willen brengen, moeten zij dat in de tweede termijndoen.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Het is iets cruciaals.
De voorzitter:
Dat begrijp ik, maar ik ben al uitermate coulant geweest. Ik ga mensenin dezelfde ronde niet voor de tweede keer het woord geven. Het spijt me.De heer Weekers heeft het woord.
De heer Weekers (VVD):
Voorzitter. Ik wil de heer Wolfsen bijvallen. In het rapport van de heerPosthumus wordt nadrukkelijk aangegeven dat er DNA-profiel van een derde opde laars en in het nagelvuil was gevonden. Die toevoeging is er niet wanneerwordt gesproken over de drie mengprofielen die op de veter zijn aangetroffen.Vandaag hebben wij een stuk gekregen over de teambespreking van 19januari.Daarin wordt aangegeven dat de sporen die zijn gevonden op de veter en debuik weliswaar niet het meest betrouwbare profiel opleveren, maar dat daarinwel het profiel van de derde persoon zat. Als je dat op je laat inwerken,snap je ook de opmerking die later wordt gemaakt: voorkomen moet wordt datde politie ongeloofwaardig wordt. En: het is belangrijk dat de rapportagezodanig geschreven wordt dat de advocatuur er niet mee op pad gaat. Dat isnou precies datgene waarover wij meer duidelijkheid willen. Ik heb het ideedat de minister met de wetenschappelijke beoordeling en verwijzend naar hetsysteem van toen een klein beetje langs de zaak heen redeneert. Daarom steunik de heer Wolfsen met de oproep aan de minister: kijkt u dat nog eens rustigna. Dat hoeft wat mij betreft niet nu, dat kan ook later, als wij maar snelduidelijkheid krijgen.
Minister Donner:
Kijkt u dan later op dezelfde bladzijde. Ik lees: In het gesprek hebbende twee NFI-medewerkers aan de zaaksofficier hun twijfels over de betrokkenheidvan Cees B. bij strafbare feiten geuit. De onderzoeker zei dat volgens hemalle mengprofielen wezen in de richting van dezelfde onbekende man. De andere,de deskundige, was voorzichtiger en durfde niet zover te gaan. Hij was verantwoordelijkvoor het resultaat.
De twee hebben in de interviews alleen gezegd dat bij het NFI twijfelsbestonden. Het gaat hierbij steeds om dezelfde discussie. De ene onderzoekermeent dat hij op grond van de methode die niet was geaccepteerd wel een profielkon vinden, terwijl dat er niet is. Vermoedelijk wijst de heer Weekers hierop.Dit is het punt dat ook in de verschillende uitzendingen aan de orde is geweest.Hierbij gaat het echter niet om een document van het NFI. Het stuk zat ookniet bij het cursusmateriaal en het is ook geen onderliggendstuk bij het onderzoek geweest.
De voorzitter:
Ik geef de heer Weekers de gelegenheid om voor de laatste keer te interrumperenen stel voor dat de mensen die al aan de beurt zijn geweest, rustig gaan zitten.
De heer Weekers (VVD):
Toch hecht ik eraan dat hier meer aandacht aan wordt besteed, juist omdatop bladzijde 45 van het verslag van Posthumus wordt verwezen naar de handgeschrevenwoorden: veter om hals Nienke. Het is mij nu even niet duidelijk of dit woordenzijn van de advocaat-generaal of van de juridisch medewerker, maar voordatde zaak ter zitting kwam, wist men dat er wat was aangetroffen van diezelfdederde, niet zijnde B.
Minister Donner:
Nee. Die onderzoeker meende dat het dezelfde persoon was. Hij maakte echtereen onverantwoorde selectie. Volgens de LCN-methode was die selectie nietgeldig. Daarnaast concludeerde hij op grond van een aantal kenmerken dat hetdezelfde persoon was. De vier kenmerken die hij in dat profiel meende te herkennen,komen vermoedelijk overeen met het profiel van vijftigduizend andere Nederlanders.Hij had dezelfde tunnelvisie die u het OM verwijt. Er was een profiel vaneen derde man op de wreef van de linkerlaars en op het andere materiaal. Hijtrok ten onrechte de conclusie dat dit laatste een DNA-profiel opleverde.Vervolgens concludeerde hij dat dit DNA-profiel overeenkwam met dat van hetmateriaal op de wreef van de laars en op het andere punt. Ook die conclusieis niet gerechtvaardigd. Dat is het soort conclusie dat u de foto van eenpersoon ziet, vervolgens van een ander persoon vaststelt dat hij ook ogenen een neus heeft en op grond daarvan zegt dat dit dezelfde persoon is. Hetis een syllogisme dat omgedraaid wordt. Ik kan het wetenschappelijk uitleggen,maar dat zal ik hier niet doen. Ik geef nog een voorbeeld. Op grond van hetherkende DNA-profiel komt men tot de conclusie dat een koe vier poten heeft.Even later stelt men vast: hier zitten ook vier poten aan dus moet het dekoe zijn. De conclusie van deze onderzoeker bevat dezelfde fout die u hetOM verwijt. De discussie ging over de wetenschappelijke verantwoording vanmateriaal. De twijfels hadden betrekking op een ander punt, namelijk op devraag of op het lichaam van het meisje geen materiaal van de verdachte gevondenhad moeten worden. Die twijfels hadden tot uitdrukking gebracht moeten worden.Die hoorden echter niet in het rapport thuis, want dat is geen wetenschappelijkediscussie.
De heer Weekers (VVD):
Het gaat mij niet om een mogelijke tunnelvisie van die onderzoeker. Hetgaat mij erom dat er twijfel was over dit soort feiten bij de onderzoeker,bij de deskundige, bij de directeur van de biologische afdeling en bij dedirecteur van het NFI. Die twijfel was van zodanige aard dat daarvan in elkgeval melding aan de rechter had moeten worden gemaakt. Posthumus zegt danook dat Cees B. daardoor in een nadeliger positie is komen te verkeren.
Minister Donner:
Dat klopt. Dat is de twijfel die geuit is, namelijk dat er bij dit delictsporen van de dader op het lichaam aangetroffen hadden moeten worden. Datis de laatste perikoop uit het gespreksverslag. Die twijfel betrof niet devraag of materiaal dat aangetroffen was een herkenbaar DNA-profiel opleverdeen of dat profiel overeenkwam met wat op ander materiaal is aangetroffen.Voor de beantwoording van de vraag of dat gemeld mag worden, zijn protocollenontwikkeld. Er zijn op dat punt afspraken gemaakt. Daarom hoorde dat nietin het NFI-rapport.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Ik wil mij niet mengen in de deze diepe detaildiscussie, maar ik trachtde hoofdlijnen in het oog houden. De minister komt nu met een document. Hetis geen onderzoeksresultaat, maar wij praten er wel over.
Minister Donner:
Dit document is vorige week herhaalde malen op de televisie getoond metde suggestie dat dit afkomstig is van het NFI. Dat klopt niet. Het is geenmateriaal van het NFI en het is ook niet gebruikt in de cursus. Het betrefteen bewerking van het materiaal die nooit door het NFI gemaakt is, maar diewel is afgedrukt op NFI-papier. Vermoedelijk is het van de onderzoeker.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
In het kader van het onderzoek?
Minister Donner:
Nee. Hij heeft veel later zijn groepering van de feiten op papier gezet.Het stuk komt niet voor in het dossier van het NFI en ook niet in het cursusmateriaal.Het is niet erkend door het NFI.
Voorzitter. Hiermee ben ik voldoende ingegaan op de fouten die in ditcomplex gemaakt zijn: de eenzijdigheid in het proces in eerste instantie,de fouten in het opsporingsonderzoek, de behandeling van de jongen en de beoordelingsfoutin hoger beroep. Die fouten zijn gemaakt. Ik heb aangegeven wat de kwalificatiedaarvan is. Er zijn bepaalde redeneringen en verklaringen voor, maar ik kanhet niet goedpraten. Het is gebeurd.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
De minister heeft hiermee de vier foutencomplexen in deze zaak behandeld.Ik begrijp de staatsrechtelijke schroom om te veel te zeggen over oordelenvan de rechter, maar in de zaak die wij nu bespreken is de rechter in tweeinstanties tot een veroordeling gekomen die onterecht blijkt te zijn. Is hetdan niet vreemd dat de minister dat aspect niet meeneemt bij de foutencomplexendie bespreking behoeven?
Minister Donner:
Men mag van de minister van Justitie verwachten dat hij de elementen vande rechtsstaat overeind houdt. Daarom kan dit aspect hier niet besproken worden.Het is eventueel een onderwerp van discussie tussen de Raad voor de rechtspraaken mij. Vooralsnog zullen wij het moeten houden bij de conclusie dat de rechtertot dit oordeel gekomen is, omdat hij onvoldoende is voorgelicht door hetOpenbaar Ministerie. Dat is de enig juiste staatsrechtelijke houding. Alswij twijfel gaan zaaien op dit punt zijn wij nog verder van huis. Derhalvezal het Openbaar Ministerie ook die verantwoordelijkheid moeten dragen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Zoals ik al zei, begrijp ik de staatsrechtelijke schroom van de minister.Die voel ik zelf ook, maar ik denk dat er toch iets meer te zeggen is danalleen maar dat er twijfel gezaaid is over de vraag of de rechter voldoendeis voorgelicht door het Openbaar Ministerie. Ik verwijs naar wat in het rapport-Posthumusstaat over de vele verzoeken, onder andere met betrekking totDNA-onderzoek, die in tweede instantie door het hof zijn afgewezen. Dat heeftonder andere betrekking op de rol van de advocaat-generaal, waarover de ministerheeft besproken, maar ook op het gegeven dat door het hof DNA-verzoeken, onderandere betreffende de veter om de hals van Maikel, zijn afgewezen. Ik moetu zeggen, ondanks de schroom die ik deel, dat ik het wat bizar vind als wijbij de behandeling van dit rapport niets zouden zeggen over dergelijke reëlezaken waardoor het tot een onterechte veroordeling heeft kunnen komen.
Minister Donner:
Aan de andere kant past mij niets anders dan te constateren wat u nu zegt.
De heer Van der Staaij (SGP):
Gaat de minister er in feite niet van uit dat de fouten van het OM automatischhebben geleid tot verkeerde uitspraken van de rechter? Er zijn toch ook anderevoorbeelden waarbij in hoger beroep alsnog een uitspraak in lagere instantiegecorrigeerd is? Waarom rekent de minister de uiteindelijke uitkomst, dieachteraf gezien niet juist blijkt te zijn, automatisch aan het Openbaar Ministerietoe?
Minister Donner:
Ik reken die fouten niet automatisch aan het Openbaar Ministerie toe.Natuurlijk hebben wij in het rechtssysteem verschillende mechanismen om tecorrigeren als er aangenomen wordt dat een rechter tot een fout oordeel isgekomen. Daar moeten wij het bij houden. De rechterlijke oordelen zijn eronder andere om een zaak tot rust en tot beslissing te brengen. Als wij hiertwijfel gaan zaaien op dat punt, doen wij meer onheil dan wij heil stichtenmet het debat erover.
De heer Van der Staaij (SGP):
Toch begrijp ik dit niet helemaal. Het gaat hier ook om aantasting vanvertrouwen in de rechtspraak. Met de wijsheid achteraf hebben wij kunnen concluderendat de rechtsbescherming niet heeft gewerkt zoals die zou moeten werken. Danis het een goede regel dat de verantwoording als het ware plaatsvindt viavonnissen. In dit geval hebben wij echter een vonnis dat het oordeel van derechtbank bevestigt. Dan missen wij een verantwoording achteraf waaruit blijktdat het eerdere oordeel niet juist bleek te zijn. Een dergelijke motiveringzou inzicht kunnen bieden in wat er is misgegaan en wat eruit geleerd kanworden.
Minister Donner:
Dat ben ik geheel met u eens. U zult echter ook moeten erkennen dat derechterlijke macht in deze zaak tot de uitzonderlijke stap van zelfreflectieis gekomen. Die zelfreflectie vindt binnen de rechterlijke macht plaats, zoalshet hoort. Dat is echter geen punt dat hier bediscussieerd dient te worden,tenzij u de wetgeving wilt veranderen. Dat behoort hier bediscussieerd teworden.
De heer Van der Staaij (SGP):
Dat is inderdaad een vraag. Zou je er bij een rechterlijke dwaling nietin moeten voorzien dat, bijvoorbeeld in het kader van een herziening, gemotiveerdwordt aangegeven welke overwegingen achteraf gezien onjuist blijken te zijn?Nu zien wij na een uitvoerig vonnis van het gerechtshof alleen maar een heelkorte herziening waarin wordt gezegd dat een dader is gevonden; dus eindeverhaal. Dat vind ik toch onbevredigend. Ik begrijp dat wij niet over de inhoudkunnen discussiëren. Daar wil ik niks aan afdoen, maar hoe kun je daartoch dieper op ingaan? De interne reflectie die de minister noemt, heeft alleenmaar geleid tot de opmerking van het gerechtshof dat er geen algemene lessenuit te trekken zijn. Punt.
Minister Donner:
Dat is wat men naar buiten heeft gebracht. Ik neem aan dat men hieraanwel degelijk bepaalde consequenties verbindt. De herziening gaat over de vraagof een vonnis moet worden herzien. Zij gaat niet primair over de vraag waaromhet vorige vonnis verkeerd gemotiveerd of beargumenteerd is. Als men tot deconclusie komt dat het vonnis herzien moet worden, mag ik er zonder meer vanuitgaan dat de motivering die daaraan ten grondslag ligt, ondeugdelijk isen herzien moet worden. Anders was men niet tot dit oordeel gekomen. Het doeter niet ook niet toe, want er wordt een herziening gevraagd op basis van bepaaldenieuwe feiten. De herzieningsrechter geeft geen beoordeling daarvan. Dat wasook te zien in de zaak van Zutphen of van Deventer; die houd ik nooit preciesuit elkaar. Daar is de herzieningsrechter wel tot het oordeel gekomen datde zaak moest worden overgedaan, terwijl de rechter vervolgens, zij het meteen andere motivering, nog steeds tot de conclusie is gekomen dat de verdachteschuldig is. Het is niet de functie van de herzieningsrechter om het eerdereoordeel geheel op de inhoud te beoordelen, maar om te beoordelen of er voldoendegronden zijn voor een andere rechter om de zaak te nogmaals te bezien.
De heer De Wit (SP):
Ik vind dit een belangrijk punt. Of wij praten niet over de rechterlijkemacht en uitspraken van rechters, of de minister gaat spreken met de Raadvoor de rechtspraak, het bestuur van de rechters. Dan is het echter de vraagop grond waarvan de minister dat gesprek voert, waar het over gaat en waarhet toe leidt. Is er dan toch een mogelijkheid dat de minister of de regeringde rechter stuurt?
Minister Donner:
Het antwoord op die vraag kan kort zijn: die mogelijkheid is er niet.De Raad voor de rechtspraak is ook niet de besturing van de rechterlijke macht.De rechterlijke macht is opgedragen aan de afzonderlijke colleges en de rechteris geroepen om tot een onafhankelijk oordeel te komen. Wel is in dit lichteen vraag of er aanleiding voor is. Ik heb er al op gewezen dat de rechtersvan de twee colleges die hierbij betrokken waren, tot de uitzonderlijke stapvan zelfreflectie zijn gekomen. Die heeft betrekking op hetgeen zich in deraadkamer heeft afgespeeld omdat voor het overige het proces openbaar is.Het geheim van raadkamer is een beschermd geheim. Dat moet ook beschermd wordenen dient niet naar buiten te komen.
De heer De Wit (SP):
Als de minister de bezorgdheid van de Kamer niet mag overbrengen en alshij zich niet mag bemoeien met de uitspraak, waarom voert hij dan toch eengesprek met de Raad voor de rechtspraak? En wat doet de Raad voor de rechtspraakvervolgens?
Minister Donner:
Dat weet ik niet. De Raad voor de rechtspraak is op dat gebied een aanspreekpunt.Misschien moet ik niet met de raad gaan praten, maar ik voel wel de bezorgdheiddie hier leeft. Dan heb ik een aanspreekpunt in de raad voorde rechtsgrond, maar ik heb al aangegeven dat dit voor het overige niet hetformele aanspreekpunt is. Het zou niet passend zijn als ik met de voorzittervan het afzonderlijke college ging praten. Dat zou de suggestie van oneigenlijkebeïnvloeding bieden.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister heeft heel duidelijk gezegd dat er fouten zijn gemaakt, maardat er geen sprake is geweest van opzet. Hoe kan het dan dat een officiervan justitie in een gesprek zegt dat uitgesloten moet worden dat de rapportagezodanig wordt geschreven dat de advocaat ermee op pad gaat? Dat weten wijdoor het verslag. Als zo wordt gesproken over rapportages die uiteindelijkbij de rechter terechtkomen, hoe kan de minister dan zeggen dat er geen sprakeis van opzet?
Minister Donner:
Pardon. Nogmaals, ik weet zelfs niet of de opmerking gemaakt is. Ik hebaangegeven dat dit geen verslag is dat aan betrokkenen is voorgelegd. Ik weetzelfs niet wie de zaak gemaakt heeft en wie deze persoon geweest is die met "mevrouw"wordt aangeduid. Wat dat betreft, ga ik ook af op de conclusie van de onderzoekersdie dit stuk gezien hebben en die ook het NFI bevraagd hebben op dit punten gevraagd hebben of sprake is geweest van beïnvloeding en van oneigenlijkedruk. Zij ontkennen dat carrément. Voor het overige weet ik dus helemaalniet of de opmerking gemaakt is, wie de opmerking gemaakt heeft en wat detendens ervan is. Een NFI-rapport is in hoge mate een cijferopstelling volgensbepaalde procedures. Ik zie ook niet hoe dat anders opgesteld zou kunnen worden,zodat de advocatuur er niet mee aan de gang kan gaan. Maar het is een heelwetenschappelijk proces, waarbij vragen aan de orde zijn als "waar treffenwij materiaal, welke materiaal levert een DNA-spoor op, welk spoor is daten wat is de betekenis daarvan ten aanzien van personen die hier in het gedingzijn?". Dat is eigenlijk het hele NFI-rapport.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Wat wist de verdediging van deze hele gang van zaken binnen het NFI enbij het Openbaar Ministerie? Een van de belangrijkste uitgangspunten in destrafrechtspleging en het strafproces is fair trial. De advocaat-generaalkan doen wat hem of haar goeddunkt, de rechter komt tot een oordeel, maarde verdediging moet wel op de hoogte zijn van een aantal zaken die dan binnendat NFI-onderzoek spelen. Wat wist de verdediging op dat moment?
Minister Donner:
De verdediging wist niets van deze twijfel. Dat is nu net een van de puntenwaarom de advocaat-generaal dat had moeten melden. Dat is waarom je inderdaadzegt: dat had gedaan moeten worden. Als een officier van justitie of als eenadvocaat-generaal meent dat er gerede twijfel bestaat met betrekking tot deovertuigingskracht van het bewijs, dan moet die twijfel gemeld worden. Datstaat los van de conclusie die eraan verbonden wordt. Dat staat dus los vande conclusie die men er zelf uit trekt. Het gaat hier dus niet over de vraagof er wel of geen bewijs is.
Ik verwijs tegelijkertijd naar de krantenverslagen uit de tijd dat ditproces gevoerd werd. Daaruit blijkt zonder meer dat de verdediging steldedat er meer materiaal was en dat dit materiaal niet wees in de richting vande verdachte. Dat was op dat moment ook publiek geheim. Dat was eigenlijkgeen geheim, want het stond in de krant. Het stond in het NFI-rapport.
De heer Wolfsen (PvdA):
Ik wil iets over het NFI zeggen. Ik vind de minister een tikkeltje onverschilligten opzichte van zijn eigen medewerkers. NFI-mensen doen weliswaar klussenvoor het OM, maar zij zijn gewoon departementsambtenaren. Zij maken dit soortrapporten. De minister zegt dat hij helemaal niet weet wie de rapporten gemaaktheeft. Kennelijk interesseert hem dat ook weinig. Hij moet toch gewoon willenweten of de mensen die voor hem werken, kwaliteit leveren ja of nee? Dan vraagje toch even na hoe dit is gelopen, hoe hier service is verleend aan het OM?
Minister Donner:
Maar de mensen hebben kwaliteit geleverd. Dat probeer ik een- en andermaalaan te geven. Zij hebben gedaan wat van het NFI verwacht mag worden. Zij hebbenhet aanwezige sporenmateriaal volgens de geaccepteerde methode onderzochten zijn tot de conclusie gekomen die in het NFI-rapport is neergelegd. Daarinstaat: op twee plaatsen treffen wij naast de sporen van de jongen en het meisjeook sporen aan van een onbekende derde. Voor het overige niet. Dat staat inhet NFI-rapport. Dat is volgens de regelen der kunst gedaan. Daar sta ik ookvolledig voor. Tegelijkertijd was er hier dus een onderzoeker die meende ombuiten de geaccepteerde methode om uit onderdelen conclusies te trekken dieniet gerechtvaardigd waren volgens de regels van de kunst. Dat was een methodevan grote stappen, snel thuis. Die zijn dus in dat gesprek aan de orde gekomen,maar dat zijn twijfels die ook niet aan de rechter voorgelegd behoren te worden.De rechter leert niet voor de wetenschappelijke vraag wat wel en geen DNA-spooris. Wat aan de rechter voorgelegd had moeten worden, is het feit dat er bijdit misdrijf geen DNA-materiaal van de verdachte gevonden was op de plaatsdelict en dat dit grote twijfel of redelijke twijfel aan de orde stelde metbetrekking tot de overtuigingskracht van het bewijs dat er wel was. Dat hadgemeld moeten worden. Dat is een professionele fout.
Velen van u hebben zich afgevraagd: is dit slechts één gevalof doet dit zich vaker voor? Dit is een terechte zorg en daarom ben ik daarook op ingegaan in mijn brief. Wel is één duidelijke correctienodig: van verschillende zijden is beweerd dat in de brief het woord "incident"wordt gebruikt. Ik meen dat dit niet het geval is. Ik heb aangegeven –en houd dat vol – dat dit een uitzonderlijke situatie is, maar geenincident in de zin van dat dit nooit voorkomt. Het is een uitzonderlijke situatiedat al deze zaken zijn samengevallen. De Kamer zegt zelf dat het unieke bestaatin het feit dat het NFI deze zaak aan de orde heeft gesteld en dat dit betekenishad moeten hebben voor de advocaat-generaal. Dat ben ik gedeeltelijk met deKamer eens, maar het is dan ook uniek dat het NFI dit heeft gedaan. Dit iseen van de elementen die mij tot de conclusie brengen dat dit een bijzonderesamenloop van omstandigheden is: feiten én omstandigheden maken diteen uitzonderlijke zaak.
Tegelijk stelt het onderzoeksrapport van de heer Posthumus een aantalmethodologische feilen aan de orde die mij doen concluderen dat een en andervan bredere betekenis is voor de werkwijze van het OpenbaarMinisterie en de politie. Ook al is het uitzonderlijk dat in deze situatiegeen van alle checks en balances binnen het strafproces is aangeslagen –wat tot vrijspraak had moeten leiden – desondanks vind ik dat er structurelemaatregelen moeten worden getroffen. Andere elementen die deze zaak uitzonderlijkmaken zijn de bekentenis van de heer B., zijn strafrechtelijke verleden enzijn aanwezigheid in de directe nabijheid van de plaats delict. Verder makende zaak bijzonder het NFI, de wijze van verhoren van de jongen en het nietmelden van de twijfel van het NFI aan de rechter en de verdediging. Dat hetNFI zich op deze wijze heeft geuit, is bij mijn weten in éénander geval gebeurd. Die zaak leidde in eerste instantie tot vrijspraak. Indie zin is deze zaak dus uitzonderlijk.
Een en ander betekent dat ook ik ervoor zorg wil dragen dat wordt voorkomendat dit vaker gebeurt. Ik ga nu in op de verschillende te nemen maatregelen.Tevens rijst de vraag: hoe zit het mogelijk met andere zaken? Uiteraard geldende kaders van de rechtsstaat. Primair zal de advocatuur gebruik moeten makenvan de verschillende mogelijkheden in het strafproces om een zaak opnieuwaan de orde te stellen. Ik heb ook kennisgenomen van de zorgen van de voorzittervan de politievakorganisatie ACP, evenals de mails van politiemensen, onderzoekersen wetenschappers die zijn betrokken bij lopende onderzoeken. Ik ben het volstrektmet de heer Wolfsen eens dat het nodig is om een methode te vinden om dezevermoedens op hun juiste waarde te schatten. Om die reden zal ik via het Collegevan procureurs-generaal verzoeken of de heer Posthumus en de anderen die erbijwaren betrokken, kunnen aanblijven. De klachten die op dit punt binnenkomenkunnen bij mij, het college of een van de parketten worden voorgelegd om tebezien of deze nader onderzoek rechtvaardigen naar wat fout is gegaan. Ikwil op dat punt gebruikmaken van het college zoals wij dat nu al hebben. Ikreageer hiermee ook op de suggestie van de heer Weekers. Dan heb ik namelijkeen voorziening voor zaken waarin mensen gewetensnood hebben en zeggen dater dingen niet in orde zijn geweest. Het is iets anders om een apart collegete maken waarin alle zaken opnieuw aan de orde kunnen komen. Dan zouden wijeen parallelrechtspraak organiseren; dan ondergraven wij de hele rechtspraak.
De voorzitter:
Voordat ik gelegenheid geef tot interrupties, vraag ik de minister ofhij op dit punt alles heeft gezegd wat hij wilde zeggen.
Minister Donner:
Wat de uitzonderlijkheid van dit geval betreft, heb ik op een punt naalles gezegd. De heer Van Haersma Buma heeft mij gevraagd of het mij duidelijkwas waar de voorzitter van de ACP op doelde. Die vraag is hem voorgelegd maarik heb er nog geen antwoord op gekregen.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Ik vind de suggestie van de minister in reactie op de heren Wolfsen enWeekers heel zinvol, maar ik heb er nog wel een vraag over. Wil de ministerindividuele zaken bekijken of heeft hij als doel om hieraan een eventuelealgemene conclusie te verbinden over het vaker voorkomen van dit soort dingen?
Minister Donner:
Ik heb te maken met een rechtsproces. Er zijn niet veel signalen van soortgelijkegevallen die ook nog van dezelfde aard zijn. Daarop berust ook het oordeeldat ik in de brief heb gegeven. Tegelijkertijd noteer ik de zorg die hiertot uitdrukking is gebracht over de signalen die de Kamer en ik ontvangenvan personen die zeggen dat zij ook kennis van dit soort zaken hebben. Alsdit onderzoekers, politieagenten en eventueel wetenschappers zijn, zal ditniet via het rechtsproces tot uitdrukking kunnen komen. Om te waarborgen datdeze informatie niet zomaar bij het OM terechtkomt bij mensen die er in eersteinstantie al over hebben geoordeeld, wil ik deze structuur voorstellen omervoor te zorgen dat de beoordeling op betrouwbare wijze plaatsvindt.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dit is een belangrijke tegemoetkoming van de minister. Ik heb er tweevragen over. Als ik het goed begrijp, gaat het met name om mensen binnen hetsysteem die in gewetensnood komen. Hoe zit het met iemand die vindt dat erstructureel opnieuw moet worden gekeken naar de ramp in Enschede of naar dePuttense moordzaak? Kan dat dan ook bij de heer Posthumus of bij degene diehiervoor zou worden aangesteld?
Minister Donner:
Het is iets anders als het gaat om zaken die in het verleden de aandachthebben getrokken. Er is uitvoerig onderzoek geweest naar de zaak in Enschede.Dat was een rijksrechercheonderzoek, dat onder het strafrechtelijkdossier valt en dus niet op deze wijze kan worden geopenbaard. Dat is juisteen van de redenen geweest waarom dat onderzoek heeft plaatsgevonden, omdatik dit soort zaken wel degelijk serieus neem. In de Puttense moordzaak isde rechter tot een herzieningsoordeel gekomen met de constatering dat de betrokkenpersonen vrijuit gaan. Ik kan het hele proces dan wel gaan onderzoeken, maarer zijn fouten gemaakt, want anders was de rechter niet tot dat oordeel gekomen.Het is dus een heel andere vraag of wij dergelijke zaken opnieuw moeten onderzoeken.Dan ga ik liever verder aan de hand van de aanbevelingen in dit rapport, juistomdat die vrij volledig het hele spectrum omvatten.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat is duidelijk. Ik heb nog een tweede vraag. Ik heb voorgesteld om tekiezen voor een "criminal cases review commission" analoog aan diein het Verenigd Koninkrijk. Ik heb het gevoel dat de minister voorstelt omde heer Posthumus een tijdje te laten aanblijven om te kijken of er nog meerklachten komen. De criminal cases review commission doet dat systematischer.Zaken uit het verleden worden onderzocht om te kijken of er structuren zijndie kunnen worden verbeterd. Ik kan mij voorstellen dat wij in Nederland oplangere termijn aan iets dergelijks moeten denken, omdat wij dan een onafhankelijke,niet incidentele toets van buiten hebben.
Minister Donner:
Dit debat heb ik al een aantal keer met de heer Wolfsen gevoerd naar aanleidingvan het verslag van het Openbaar Ministerie. Ik heb gezegd dat een dergelijkeinstelling nu al bestaat, alleen niet in de vorm van een onafhankelijke commissiezoals mevrouw Van der Laan schetst. Ook als wij in dit geval een dergelijkecommissie hadden gehad, zou deze zaak niet aan die commissie zijn voorgelegd.Het gaat namelijk om zaken die het Openbaar Ministerie verliest, en het gaatdan om wat er bij het OM fout is gegaan, maar niet om de zaken die het OpenbaarMinisterie wint, want dan is er een rechterlijke veroordeling en wordt hetvonnis gewoon ten uitvoer gelegd. Dan gelden de gewone procedures op het gebiedvan herziening of hoger beroep.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat begrijp ik, maar de essentie is nu juist, dat men niet binnen de eigenberoepsgroep elkaar controleert. De meerwaarde is erin gelegen dat het omonafhankelijke actoren gaat, die van buiten komen. Zij kunnen de rol spelendie de heer Posthumus heeft gespeeld, maar dan structureel.
Minister Donner:
Ik ben gaarne bereid dit te bezien, maar dat is geen oplossing voor deproblematiek die wij nu behandelen. Een dergelijke commissie heeft een geheelander karakter. Ik wil u gaarne toezeggen dat ik opnieuw, in het licht vandeze zaak, die gedachte zal bezien, omdat ik inderdaad meen dat er openbaarheidmoet zijn, teneinde het vertrouwen in de rechterlijke macht te handhaven.Daarom heb ik ook voor de genoemde aanpak gekozen toen bleek dat de zaak foutwas gegaan.
De heer Weekers (VVD):
Voorzitter...
De voorzitter:
Er staan verscheidene woordvoerders bij de interruptiemicrofoons. Alsu betogen wilt opbouwen of voorstellen doen, wijs ik u erop dat dit in uwtweede termijn thuishoort. Nu kunt u korte vragen stellen.
Het woord is aan de heer Weekers.
De heer Weekers (VVD):
De minister doet een belangrijke handreiking. Mijn vraag ging nog watverder, namelijk om onderzoek te laten doen naar de vraag of de geconstateerdetekortkomingen onderdeel zijn van de cultuur of de organisatie van het OM,of dat er alleen sprake is van enkele gevallen.
Minister Donner:
Ik verwacht dat dit het resultaat zal zijn van de conclusies van de heerPosthumus. Deze krijgt, als het goed is, een aantal zaken voorgelegd. Hijconstateert, mede in het licht van de ervaring die hij nu al met dit onderzoekheeft, of het om dezelfde soort problemen gaat. Nogmaals: zijn aanbevelingengaan ervan uit dat er in het algemeen meer zaken moeten worden verbeterd.De wijze waarop deze zaak wordt behandeld, is een onderdeel van de aanpakwaarvoor gekozen is. De bewuste feiten en omstandigheden vormen een uitzonderlijkesituatie, maar de tekortkomingen die aan het licht komen, zijn niet uitzonderlijk.Ik ga er althans niet op voorhand vanuit dat deze uitzonderlijk zijn. Datis de reden waarom ik het Openbaar Ministerie heb gevraagd om aan de handvan al deze aanbevelingen binnen de kortste keren te komen met een plan omeen en ander aan te pakken en te realiseren. De vooronderstelling is nu juist,dat het niet om een uitzonderlijke situatie gaat wat betreft de methode. Ikga er straks nog nader op in, maar het gaat om een beeld van vijf jaar geleden,dat niet meer het beeld is van vandaag de dag. Tegelijkertijd zeg ik nietdat dit soort zaken vandaag de dag niet meer kan voorkomen, maar ik wil daarvoorwel mijn hand in het vuur kunnen steken.
De voorzitter:
Ik vraag ook aan de minister om te proberen iets beknopter te antwoorden,zeker als het punten betreft waarvan hij zegt dat hij er nog op terug zalkomen.
Voorzitter: Verbeet
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Het is mij niet helemaal duidelijk wat nu precies de geweldige handreikingvan de minister is, want de commissie die hij nu in het leven roept, had indeze zaak niets kunnen doen.
De minister schrijft in zijn brief dat hij geen aanwijzingen heeft dathet meer is dan een incident.
Minister Donner:
Ik heb niet het woord incident in de mond genomen!
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Laat ik het dan vrij vertalen: u hebt geen aanwijzingen dat er, behalvein deze zaak, in andere zaken op dezelfde wijze is gehandeld.
Minister Donner:
Ik heb geschreven dat ik geen aanwijzingen heb om te vermoeden dat erreden is om aan te nemen dat soortgelijke dwalingen zich vaker hebben voorgedaan.Dat laat onverlet dat er alles aan gedaan moet worden om herhaling in de toekomstzo goed mogelijk te voorkomen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Brengt u nu een correctie aan op deze zin, en erkent u nu met deze handreikingaan de Kamer dat u zich ervan bewust bent dat een en ander wel degelijk vakerkan voorkomen, ook in andere zaken? Gaat u hier meer onderzoek naar doen?
Minister Donner:
Die zin blijft onveranderd staan, maar ik heb hier in de Kamer het signaalopgenomen van politiemensen, van mensen die bij onderzoek betrokken zijn,van wetenschappers, die uit ervaring zeggen te weten dat dit vaker is voorgekomen.Ik herhaal dat ik geen aanwijzingen heb dat dit het geval is. Tegelijkertijdvind ik dat er voor die mensen een uitlaatklep moet zijn. Zij moeten met hunzorgen kunnen komen, zij moeten die zorgen kunnen voorleggen en die zorgenmoeten serieus onderzocht worden. Daarom wil ik dezelfde mensen die deze zaakhebben onderzocht, waarvan u het bewijs hebt dat zij niet schromen om zakenin ronde bewoordingen voor te leggen, vragen om dat soort zaken ook te bekijken.Dan pas kan ik er zeker van zijn dat mijn conclusie juist is dat dit nietveel vaker voorkomt. Dan kan ik in die gevallen waarin het voorkomt, kijkenwat daaraan gedaan kan worden.
Voorzitter: Hamer
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter. Als het nu alleen gaat over een uitlaatklep voor allerleimensen die zich ongerust maken, dan schieten wij daar niet zoveel mee op.Het gaat erom dat ook deze minister zegt: al die aanwijzingen die er zijnvanuit het veld, vanuit allerlei andere zaken, die neem ik serieus en hetzou inderdaad om een meer structureel probleem kunnen gaan dan alleen om watzich in deze zaak heeft voorgedaan. Op dat punt vind ik dat de minister debrief die hij heeft geschreven, zou moeten herzien.
Minister Donner:
Ik geef u juist aan dat ik het serieus neem, ook al heb ik zelf geen aanwijzingen.Ik neem het serieus, net zo serieus als toen in deze zaak bewijs gevondenwerd van een andere verdachte. Omdat ik het serieus neem, heb ik deze mensengevraagd of zij dit willen onderzoeken voor mij. Ik heb tot nu toe zoals aangegevende voorzitter van ACP gehoord, maar ik heb nog geen informatie over waar hetnu concreet om gaat. Ik neem het serieus. Ik geef in de brief alleen maaraan – en vooralsnog is dat het – dat ik geen aanwijzingen hebdat het veel vaker voorkomt. Als die aanwijzingen er wel zijn, neem ik zeserieus en kijk ik waar zij betrekking op hebben.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Ik heb een korte vraag aan de minister. De minister noemde de zaak waarwij nu over praten uitzonderlijk. Een uitzonderlijk element is ook dat eropeens een bekennende verdachte om de hoek kwam kijken. In andere zaken isdat niet zo. Ik vind dat de minister wel een goede suggestie doet als hijzegt dat hij een commissie, of hoe hij het dan ook noemt, in het leven wilroepen. Het is goed om dat niet buiten het justitieapparaat om te doen. Datis een goede zaak, want anders gaat alles door elkaar lopen.
Toch wil ik de minister nog eens uitdrukkelijk iets vragen, waar het indit debat om gaat, namelijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat justitie enpolitie in de toekomst onprofessioneel werken. Daar gaat het om. Wil de ministerdat in die beoordeling meenemen? Wij hebben een aantal zaken gehad waar hetfout is gegaan – ik noem maar de zaak van Marianne Vaatstra –waar het onderzoek onprofessioneel is gestart. Dat is later ook geconstateerd.Ik zou willen dat de commissie die de minister wil instellen ook dat soortzaken gewoon eens tegen het licht houdt, ter bevordering van het professionelewerken van politie van justitie. Want daar gaat het in dit land om en daaris de rechtsstaat mee gediend.
Minister Donner:
Dat ben ik helemaal met u eens. Dat gebeurt echter al regelmatig, ookmet de ervaring uit de zaak-Vaatstra. Wij hebben het hier gehad over de cursussenvan het NFI voor de officieren. Die zijn rechtstreeks voortgevloeid uit dezaak waarover wij het hebben. De constateringen die het NFI gedaan heeft metbetrekking tot de wijze waarop het technische onderzoek in deze zaak gedaanis, hebben geleid tot het gesprek met de procureur-generaal en zij hebbengeleid tot de cursussen die overal in het land gegeven zijn door het NFI.Zij hebben ook tot een aantal andere verbeteringen geleid. Zo proberen wijiedere keer de ervaringen van een zaak te verwerken in de toekomst. Dat isook de reden waarom de aanbevelingen van het rapport worden omgezet in devraag tot welke maatregel dit nu moet leiden. Ik heb een probleem ten aanzienvan de twijfel, ten aanzien van het verleden en aan de andere kant zit ikmet de vraag hoe ik ervoor kan zorgen dat dit zich in de toekomst niet herhaalt.Die twee kanten behandel ik hier.
De heer Wolfsen (PvdA):
Ik heb nog een vraag over het vorige, maar ik begin met een opmerkingover het laatste. Als er speciaal cursussen opgezet worden naar aanleidingvan wat hier gebeurd is, dan maakt dat de zaak natuurlijk nog gekker. Er iszoveel misgegaan dat kennelijk een heleboel mensen onderwezen moeten worden.Daar zal ik in mijn tweede termijn op terugkomen. Dan heb ik nog een anderevraag aan de minister. Stel nu eens dat de advocaat-generaal in hoger beroephad gesproken en dat daarop een vrijspraak zou zijn gevolgd, dan had dit dehartverscheurende taferelen rondom Maikel niet anders gemaakt. Juist daaromwil ik dat die zaken worden bekeken. De minister heeft gelijk dat een zaakmakkelijker moet kunnen worden heropend wanneer er een herzieningsprocedurekomt. Dat heb ik ook al eerder gezegd. Het is de keerzijde van de medaille.Ook daarvan moet door de minister werk worden gemaakt.
Dan is er ook nog de zaak-Enschede. In een uitgelekt rapport staat eensoortgelijke suggestie als wat hier heeft plaatsgevonden. De Kamer is aanzet nadat wij iemand hebben gevraagd om namens ons naar alle stukken te kijken.Kan de minister de toezegging doen, dat wanneer onze adviseur mocht vindendat het wellicht verstandig is dat ook deze zaak wordt bekeken door de heerPosthumus, hij dat advies zonder dralen zal overnemen?
Minister Donner:
Daarbij speelt dat het voor een groot deel politieonderzoek betreft, zodathet misschien op een andere wijze moet worden ingericht.
De heer Wolfsen (PvdA):
Neen, dat is niet zo.
Minister Donner:
Ook in dat geval is het echter de inzet om openheid te betrachten tenaanzien van wat er is gebeurd.
De heer Wolfsen (PvdA):
Tot op heden heeft de minister die inzet voor de volle honderd procentniet.
Minister Donner:
Die inzet heb ik tot nu toe voor de volle honderd procent wel gehad! Overcultuuromslag gesproken, wat dacht de heer Wolfsen dat ditrapport op dit moment binnen het Openbaar Ministerie inhoudt? Dat een rechterlijkedwaling op deze wijze tot de grond wordt uitgezocht? Dat een dergelijk rapport,in deze bewoordingen, onmiddellijk wordt geopenbaard? Dat ook andere stukkendie de Kamer vraagt, onmiddellijk worden nagezonden? Het is de inzet van zowelhet Openbaar Ministerie als van mijzelf om deze verandering te betrachten.In de zaak-Enschede geldt dat idem dito. Om die reden hebben wij de rijksrecherchegevraagd om deze te onderzoeken.
De heer Wolfsen (PvdA):
Dan zegt de minister dat hij twee zulke onderzoeken heeft laten verrichtenen dat de Kamer hem moet geloven dat er echt niets aan de hand is.
Minister Donner:
Dat zeg ik absoluut niet!
De heer Wolfsen (PvdA):
Kan de minister ons dan de toezegging doen dat wanneer onze adviseur zegtdat het verstandig lijkt om de heer Posthumus naar de zaak-Enschede te latenkijken, hij daarmee zonder dralen akkoord zal gaan? Dat zou een echte wiltot openbaarheid betekenen.
Minister Donner:
Ik houd een slag om de arm ...
De heer Wolfsen (PvdA):
Dat is toch raar!
Minister Donner:
Ik verzoek de heer Wolfsen mij even te laten uitspreken. Ik houd een slagom de arm dat ik mij niet zonder meer overlever aan de adviseur van de Kamer.Ik wil er wel over praten. Als er aanleiding toe bestaat, zal ik daartoe besluiten.Ik kan niet zeggen dat wij iets zullen doen, omdat er een adviseur van deKamer is. Ik ben bereid het te doen...
De heer Wolfsen (PvdA):
De minister is bang voor de waarheid!
Minister Donner:
Ik ben niet bang voor de waarheid!
De heer Wolfsen (PvdA):
Dan moet de minister hier ronduit zeggen dat hij iemand naar de zaak-Enschedezal laten kijken, wanneer er twijfels over bestaan. Wat is dit voor een gekkigheid?
Minister Donner:
Als er gegronde twijfels bestaan, zal ik ernaar laten kijken.
De heer Wolfsen (PvdA):
Als ons wordt geadviseerd om dat te doen, laat de minister er dus naarkijken?
Minister Donner:
Als er gegronde twijfels bestaan, zal ik ernaar laten kijken.
De heer Wolfsen (PvdA):
Dus ...
De voorzitter:
Ik heb de heer Wolfsen voldoende ruimte gegeven. Het woord is aan de heerDe Wit.
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Ik wil het over een ander punt hebben, dat door de ministerin dit onderdeel tot drie keer toe is genoemd: de aanbevelingen die hij vande commissie heeft gekregen. De minister zegt erop te staan dat deze aanbevelingennu worden opgepakt en uitgevoerd. Ik vat de zeven aanbevelingen die de ministerin zijn eigen brief heeft genoemd kort samen. Zij betreffen de parketleidingdie tegenspraak moet krijgen, de politie die in belangrijke zaken tegenspraakmoet krijgen, het bijspijkeren van kennis, het met audiovisuele middelen opnemenvan het verhoor, het beheer van stukken en het maken van een duidelijk onderscheidin de deskundigen die een rol spelen. Dit zijn aanbevelingen van de commissie.De minister heeft ze niet eens zelf bedacht. Zij zijn hem op een presenteerblaadjeaangereikt. In de eerste plaats vraag ik hem, waarom hij er zelf niet eerdermee is gekomen. In de tweede plaats wil ik van hem weten of dit nu de aanbevelingenzijn, waardoor in de praktijk – die wij nu al urenlang hebben besproken –de feilen die in de rapporten staan naar zijn mening effectief kunnen wordenaangepakt.
Minister Donner:
Om te beginnen: zoals de heer De Wit in het rapport zelf kan lezen, isniet op dit rapport gewacht om met een aantal maatregelen te komen. Het rapportstelt dat al een aanwijzing bestaat over het met audiovisuele middelen opnemenvan verhoren die al in vergevorderde staat verkeert en bij de hoofdcommissarissenligt. Tal van verbeterpunten zijn al in gang gezet. Dat is de reden waaromik niet binnen twee dagen na verschijning van het rapport kan zeggen wat ernu nog meer moet gebeuren. Op die punten heb ik het OM gevraagd om mij binnende kortste keren te laten weten hoe het de aanbevelingen wil uitvoeren. Ikheb aangegeven dat dit niet alle verbeterpunten zijn. Wij moeten tegelijkertijdeen aantal andere discussies voeren. Ik ben gaarne bereid het punt van deheer Wolfsen over de herziening mee te nemen in mijn reactie aan de Kamerover het verbeterplan. Ik heb aangegeven dat over de positie van de verdedigingen de hoofdlijnen van het strafproces in het proces al met de Kamer is gesprokenin het kader van het onderzoeksproject Strafvordering 2001. Het is dus nietzo dat de verandering nu begint. Op tal van terreinen, bijvoorbeeld de politieopsporingen het technische onderzoek, zijn al veel veranderingen aangebracht. De werkelijkheiddie hier wordt beschreven, is niet meer de werkelijkheid van vandaag.
De heer De Wit (SP):
Waarom zijn dit dan de cruciale punten waarvan de minister een verbeteringverwacht van de praktijk, die wij in de afgelopen twee weken zo hard zijntegengekomen? Hij noemt dit de meest rudimentaire zaken die aan de orde dienente zijn. Hoe kunnen deze zeven punten dan de omslag bewerkstelligen waaropwij allemaal wachten?
Minister Donner:
De heer De Wit haalt twee dingen door elkaar. Ik heb een rapport dat aande hand van deze zaak constateert wat er mis is gegaan en hoe dat in de toekomstkan worden voorkomen. Tegelijkertijd heb ik geen aanwijzingen dat dit soortzaken op brede schaal op deze wijze misgaan. Ik sluit niet uit dat er op talvan punten onderdelen zijn die fout gaan. Nu ga ik uit van het rapport. Ikconstateer helemaal niet dat dit het is en dat het hiervan moet komen. Ikgeef juist uitdrukkelijk aan dat dat niet zo is en dat er ook andere dingenmoeten worden gedaan en andere discussies moeten worden gevoerd. Ik heb deheer Wolfsen gezegd dat ook een punt dat hier niet wordt genoemd daarin kanworden meegenomen. Ik ben het met de heer De Wit eens. Het organiseren vantegenspraak had al lang moeten gebeuren. Op een aantal plaatsen gebeurt het,maar het wordt ook vergeten. Hetzelfde geldt voor de structurering van het opsporingsonderzoek, die al lang is veranderd.
Voorzitter. Het concept van het Team Grootschalig Onderzoek is al toegepast.Ik heb afgelopen juni in antwoord op de vragen van mevrouw Van der Laan overtechnische innovaties en opsporing een groot aantal punten genoemd waarophet technisch onderzoek verder wordt verbeterd en de technische instrumentenworden aangepakt. Op het terrein van de politie zijn vele ontwikkelingen ingang gezet. De technische recherche Schiedam is inmiddels opgegaan in de algemenerecherche in Rotterdam. De beschreven procedure en de beschreven werkelijkheidhebben betrekking op het jaar 2000 en zijn inmiddels drastisch gewijzigd.
Dat geldt ook voor het OM ten aanzien van de opsporing en de vervolging.Ik heb het audiovisueel opnemen van verhoren al genoemd. Een aanwijzing hieroverligt bij de Raad van Hoofdcommissarissen. Op andere punten is dat proces ookal in ontwikkeling gezet. Een duidelijker perceptie van de plaats van de officiervan justitie in het strafproces, waarnaar de heer Rouvoet vroeg, moet eenonderdeel zijn van het verbeterplan. Ik ben het met de heer Rouvoet eens datte eenvoudig is om te zeggen dat de officier van justitie zo evenwichtig hetbewijs moet wegen, dat in wezen de rechter overbodig wordt. Dat is ook deconclusie van de heer Posthumus. Twijfels moeten doorgegeven worden, maarhet is nog wel degelijk de advocaat-generaal die een oordeel moet vormen terzitting over de schuldigheid van de verdachte. Op die basis wordt er gevorderd.Dat is nodig voor een evenwichtig proces, want anders schakelen wij de rechteren de verdediging uit. Aan dat systeem is inherent dat er op een goed momentvorderingen kunnen worden gedaan door het Openbaar Ministerie die in eersteinstantie worden toegewezen en die in hoger beroep kunnen worden afgewezen.Op dat gegeven berust ons strafproces. Het OM zal niet in alle gevallen ineerste instantie meteen goed grijpen. De regels en de protocollen moeten gevolgdworden. Er moet professioneel gehandeld worden, maar men mag niet van hetOM verwachten dat alleen die zaken worden aangebracht waarin 100% zekeris dat betrokkene het gedaan heeft. Het is aan de rechter om dat te beoordelen.Dat is de rechtsstaat die de Kamer nu juist wil beschermen.
Het is mijn bedoeling om in oktober over een verbeterplan van het OM tebeschikken. Ik hoop dat voor de begrotingsbehandeling in de Kamer te hebben,zodat er op dat punt duidelijkheid bestaat. Dat verbeterplan omvat de verschillendepunten. Ik wijs daarnaast op enkele ontwikkelingen die al langer in gang gezetzijn, onder andere de reorganisatie bij het OM. Die is mede bedoeld om eengrotere deskundigheid en een groter draagvlak te krijgen om bij dit soortgrootschalige onderzoeken ervaring te kunnen inzetten waar die nodig is. Aldie ontwikkelingen in de lijn die mevrouw Vos aangeeft, zijn voor een deelin gang gezet.
Onderdeel daarvan is het instituut van de rechercheofficier. Dat is eenaantal jaren geleden ingesteld en kan voor de officieren functioneren alsvraagbaak.
De heer Weekers heeft behoefte aan een fundamenteel debat over de balansin het strafproces. Die discussie is al aan de gang in het kader van het ProjectStrafvordering 2001. Er liggen voorstellen ter tafel juist vanuit de visiewat er op langere termijn nodig is, welke ontwikkelingen er gaande zijn enwat de balans is. Ik heb met de Kamer een notitie over de gewenste uitkomstbesproken. De voorbereiding van die voorstellen is in gang gezet. Onderdeeldaarvan is inderdaad de positie van het slachtoffer in het strafproces. Idemdito is de positie van de deskundige en de verdediging in het strafproces.Die voorstellen zijn nu in voorbereiding.
De heer Wolfsen (PvdA):
Ik heb nog een vraag over de uitspraak van de rechtbank Rotterdam in 2003in een terrorismezaak. Dit punt is daarom zo belangrijk in dit debat omdathet gaat om het toepassen van bevoegdheden van officieren, politie, enzovoorts.
Minister Donner:
Op welke uitspraak doelt de heer Wolfsen?
De heer Wolfsen (PvdA):
Op een uitspraak van 5juni 2003 in een terrorismezaak. Ik zeg heeleerlijk dat ik extra ongerust raak als de minister die niet kent. Daarin isvan alles misgegaan. Ik heb die passages voorgelezen in mijn eerste termijn.Ik neem aan dat de minister toen geluisterd heeft?
Minister Donner:
Ik heb dit niet meer paraat. Misschien wil de heer Wolfsen het nog eenkeer voorlezen?
De heer Wolfsen (PvdA):
Terrorismezaak. De ter terechtzitting als getuige gehoorde teamleidervan het onderzoek en de opstellers van het overzichtsproces-verbaal warenniet in staat de door hen getrokken conclusies uit te leggen of te onderbouwen,zelfs niet in grote lijnen. De wijze waarop de bovengenoemde conclusies zijngetrokken alsmede de wijze waarop de officier van justitie tijdens zijn requisitoirplotseling afstand heeft genomen van een aantal van deze conclusies, vindtde rechtbank niet alleen onzorgvuldig, maar ook zorgwekkend.
Hierover is veel commotie geweest en er is in de kranten veel over geschreven.Terecht. Ik wil nu precies van u weten wat u hebt gedaan. Hoe actief hebtu zich laten informeren? Wat is er naar aanleiding van deze kwestie gebeurd?
Minister Donner:
Met de zaak is verder niets gebeurd, want de betrokkenen zijn door derechter in vrijheid gesteld. Het voorval is wel een van de redenen geweestwaarom wij in 2004 de behandeling van dergelijke zaken bij het landelijk parkethebben geconcentreerd. Ook hebben wij de nationale recherche ermee belast.Destijds bestond die mogelijkheid niet. Kortom, in de afgelopen tijd is opdit terrein een groot aantal stappen gezet om datgene waar u op wijst te voorkomen.
De heer Wolfsen (PvdA):
Dit is een uitstekend antwoord, maar hiermee gaat u voor 0,0% opmijn vraag in. Ik wijs u erop dat er bij een terrorismezaak iets ernstig ismisgegaan. Door politieagenten zijn verkeerde processen-verbaal opgemaakt.Over de hele zaak is veel commotie geweest en het voorval kwalificeerde derechtbank als zorgwekkend. Wat hebt u vervolgens gedaan? Eigenlijk zegt u:niks.
Minister Donner:
Mijnheer Wolfsen, naar aanleiding van deze zaak is datgene gedaan watu wilde. Er is namelijk geanalyseerd wat er is misgegaan. De conclusies hebbener mede toe bijgedragen dat een aantal vrij ingrijpende veranderingenis doorgevoerd voor de behandeling van terroristische zaken. Die zijn gecentraliseerd.Ik zie niet in wat er meer had kunnen gebeuren. U vraagt hoe wij de lessenverwerken en hoe wij dit soort voorvallen in de toekomst voorkomen, maar ikzie niet in wat u nog meer van deze minister kunt verwachten.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter. De kern van deze zaak is dat men van het begin tot het eindin alle lagen heeft gedacht: Cees B. moet de dader wel zijn. Daarop is hethele onderzoek gericht geweest en daardoor ging het fout. Daarom heb ik tegende minister gezegd dat er een cultuurverandering moet komen, maar daaroverheb ik hem bijzonder weinig horen zeggen. Vindt hij ook niet dat de cultuurdie gedomineerd wordt door de gedachte "wij moeten die boef pakken, wijmoeten productie draaien", moet veranderen? Deze cultuur heerst al jarenen is de laatste tijd versterkt.
Minister Donner:
Ik bestrijd het beeld dat het Openbaar Ministerie een crimefightermentaliteitheeft en dat daar het resultaat boven oriëntatie op wet en recht gaat.Dat is niet zo. In een aantal gevallen is dat beeld opgeroepen. Een van demaatregelen strekt ertoe dat beeld weg te nemen. Tegelijk moet ik, mede vanwegede stijging van de criminaliteit, een OM hebben dat doelgericht en zo duidelijkmogelijk de criminaliteit bestrijdt. Dat betekent niet dat men de professionaliteituit het oog moet verliezen. Dat is hier gebeurd. Het gaat erom dat de oriëntatievan het OM zich richt op wet en recht. Dat houdt in dat de officier van justitietegenover de rechter een evenwichtig beeld schetst van de overtuigingskrachten het gewicht van het bewijsmateriaal. Wij kunnen echter niet terug naarde situatie die ik in 1994 in een andere hoedanigheid aantrof. Toen riep deKamer gezamenlijk om verbetering, omdat er voortdurend procedurefouten warenen zaken werden verloren. Het Openbaar Ministerie heeft in de afgelopen tijdeen grote inhaalslag gemaakt. Met de in gang gezette hervormingen bij hetOpenbaar Ministerie gaat het proces door. Een van de factoren die geleid hebbentot de keuze van de huidige voorzitter van het college, betrof het feit dathij afkomstig is uit de rechterlijke macht. Daardoor zou hij het aspect datik aangeef aan de orde kunnen stellen. Dus precies datgene wat de geachteafgevaardigde wil, is gebeurd. Het proces is allang in gang gezet. Wij kunnenniet terug naar een situatie die niet ideaal was.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
U zei zojuist dat ook als het bewijs nog niet helemaal rond is, het OpenbaarMinisterie de zaak in behandeling kan brengen. Bij verschil van mening kande zaak in tweede instantie worden bekeken. Op zichzelf is dat juist. Hetis echter van belang dat het OM ook eens op faire wijze zijn ongelijk erkent.In een aantal zaken is dat niet gebeurd. Er worden levens vernietigd als mensenonschuldig vastzitten. Soms worden betrokkenen in tweede instantie directop de zitting vrijgesproken.
Minister Donner:
Dat ben ik met u eens, maar dat is precies wat er in deze zaak is gebeurd.Ik zie niet hoe het OM op nog overtuigender wijze kan aangeven dat het foutzat dan met dit rapport.
De heer Van Haersma Buma vroeg mij of de uiteenlopende opvattingen vandeskundigen aan de rechter gepresenteerd moeten worden. Dat is het geval,maar dat is iets anders dan zich bij deze zaak voordeed. Volgens de proceduresvan het NFI heeft één persoon verantwoordelijkheid als deskundige.Hij moet waarborgen dat er is voldaan aan de standaarden volgens welke hetNFI moet werken. Deze deskundige tekent voor het rapport. Dit laat onverletdat er discussie over kan zijn met de onderzoeker. Dit is zo georganiseerdomdat anders bij de rechter een wetenschappelijke kennis wordt veronderstelddie hij niet heeft.
Mevrouw Van der Laan en mevrouw Vos vroegen waarom een groot aantal mensende cursussen bij het NFI heeft gevolgd. De veronderstelling dat in die cursussenonder andere de sheet werd vertoond waar wij het net over hadden, is nietjuist. De cursussen dienden om aan te geven wat er mis kan gaan op een plaatsdelict. In dat kader is mogelijk een aantal keren aan de orde geweest dater in dit geval geen technisch bewijs was dat in de richting van de verdachtewees. Het is echter begrijpelijk dat men dat niet iedere keer aan de ordeheeft gesteld, omdat dit zeer uitdrukkelijk door de rechter was afgewogen.
De cursussen hebben wel effect gehad. Daarvoor verwijs ik naar het verslagdat ik vandaag naar de Kamer heb gestuurd. De advocaat-generaal in deze zaakheeft juist naar aanleiding van de cursus een gesprek met het NFI aangevraagdom zich nader over die zaak te laten voorlichten. Dat was het gesprek in januari2002. De cursus wordt gegeven aan officieren van justitie, rechters en zelfsleden van de Hoge Raad om hun meer inzicht te bieden in de bruikbaarheid vanDNA-materiaal. Daarbij wordt aangegeven wat men daar wel en niet van mag verwachten.Tevens wordt erop gewezen hoe ingewikkeld het is om daar conclusies aan teverbinden. In de cursus werd niet iedere keer gepreekt dat er een onschuldigevastzat.
De heer De Wit (SP):
Ik ben er niet bij geweest, maar ik heb wel gehoord wat de heer Timmermanvan de politie hierover heeft gezegd. Volgens hem was iedereen verbaasd water op die cursus over deze zaak werd verteld. Kennelijk was het gebruik omdaarover je mond te houden. Uiteindelijk heeft hij dat niet gedaan. Vindtu het niet vreemd dat niemand op het idee is gekomen om u hierover te bellenof bij het College van procureurs-generaal aan te kloppen?
Minister Donner:
Ik heb gezegd dat dit gebeurd is. De advocaat-generaal in deze zaak heeftde cursus gevolgd. Naar aanleiding daarvan heeft zij het NFI gevraagd om naderevoorlichting over de materie. De cursus was er niet op gericht om duidelijkte maken dat er een onschuldige vastzat. De hele cursus was erop gericht,mede naar aanleiding van deze zaak, om aan te geven wat de moeilijkheden ende onduidelijkheden zijn. Deze zaak was slechts een onderdeel van het geheel.Ik heb de cursus ook niet gevolgd, maar ik heb begrepen dat de strekking vande cursus niet was dat in dit geval iemand ten onrechte veroordeeld was. Hetkan heel wel zijn dat de heer Timmerman dat bericht gekregen heeft en dathij daarnaar gehandeld heeft. Tegelijkertijd moet men het met mij eens zijndat het feit dat een man dat wel gedaan heeft, geen bewijs is dat er een cultuurvan zwijgen is bij alle anderen.
De heer De Wit (SP):
Het feit dat de minister zelf met het idee is gekomen om de heer Posthumuste vragen, bepaalde werkzaamheden voort te zetten, juist voor mensen die geconfronteerdworden met gewetensnood – zoals de minister het heeft geformuleerd –zou erop kunnen duiden dat mensen zich juist wel bewust zijn van situatiesdie niet kunnen, maar dat zij niet de vrijheid voelen om het te melden. Deadvocaat-generaal is erbij geweest, maar in het onderzoeksrapport zegt zijop verzoek van de heer Posthumus: ik werd er niet onrustig van; ik ging rustigdoor. Alleen mensen die hun geweten hebben laten spreken, zoals de heer Timmerman,hebben het wel gemeld. Hij is ermee aan de slag gegaan. Hij heeft geconcludeerd:de cultuur binnen onze club is zodanig dat je daarover je mond houdt, andersword je gepakt.
Minister Donner:
Ik heb al gezegd dat de advocaat-generaal het had moeten aangeven. Daarzijn wij het over eens. Het is echter onjuist om het beeld te schetsen datde advocaat-generaal hier de overtuiging aan had moeten ontlenen dat de verdachtein die zaak het niet gedaan had. Dat was ook niet de strekking van de cursus.U hebt het verslag ervan gelezen. Er waren inderdaad twijfels van het NFI.De onderzoeker stelt dat die twijfels hadden kunnen leiden tot vrijspraak,maar niet dat die conclusie getrokken had moeten worden.
De heer De Wit heeft twijfel uitgesproken over het achterhouden van informatieover de resultaten van de verhoren van de jongen in deze zaak. Alle verhorendie van hem zijn afgenomen, maken deel uit van het strafdossier. Het is welzo dat de bevindingen van de eerste deskundige en het rapport van de tweededeskundige er geen deel van uitmaken. Die maken onderdeel uit van de behandelingenin eerste instantie.
De heer Van der Staaij heeft mij gevraagd hoe het mogelijk is dat hetbij achtereenvolgende rechters fout is gegaan in het strafproces. Dat is inderdaadeen mogelijkheid. Om die reden is de herzieningsprocedure ingesteld. Daaris het systeem op ingericht.
Voorzitter. Nu kom ik tot de bredere vraag die door velen vandaag gesteldis, namelijk hoe het zit met de verantwoordelijkheid van de minister. Datis heel eenvoudig. Als zittend minister van Justitie ben ik verantwoordelijkvoor alles wat er gebeurd is, ook in het verleden. Een minister kan echterniet eigener beweging aftreden voor zaken die voor zijn ambtsperiode vallen,want dan had hij niet aan moeten treden. Hij kan er echter wel over heengezondenworden. In deze zaak moet hij heengezonden worden als dat bijdraagt tot herstelvan vertrouwen in de rechterlijke macht. Voor mij is van kardinaal belangdat wij vertrouwen in de rechterlijke macht kunnen hebben. Men kan mij ookbeoordelen op hetgeen in deze zaak is gedaan. In augustus 2004 kreeg ik hetsignaal dat er aanwijzingen waren dat het anders was. Dat was wat anders dande berichten die ik in 2002 kreeg; die waren namelijk een onderdeel van degewone herzieningsprocedure. Daarbij kan de minister van Justitie niet ingrijpenomdat hij meent dat de zaak anders is. Daartoe bestaat de procedure van herziening.
In dit geval kwamen er in augustus aanwijzingen dat mogelijk iemand andersde dader was van dit misdrijf. Ik heb toen onmiddellijk gevraagd, mij regelmatigte rapporteren. Dat heeft ook plaatsgevonden. Ik heb de Kamer eerder geschrevenwat de verschillende stappen in dat proces zijn geweest. Ook heb ik aangegevendat het onderzoek van het NFI in die zaak langer heeft geduurd omdat het zoekenwas naar een speld in de hooiberg. Op het moment dat ik het bericht kreegvan de voorzitter van het College van procureurs-generaal dat er positiefDNA-materiaal was dat deze persoon als dader met deze zaak in verband bracht,is onmiddellijk op voorstel van en in overleg met het Openbaar Ministeriebesloten om de heer B. vrij te laten. Dat gebeurde terwijl de Hoge Raad nogin januari over zijn herzieningsverzoek moest beslissen en de uitspraak ophet herzieningsproces er nog niet was. Idem dito heb ik toen onmiddellijkin overleg met de voorzitter van het college besloten dat deze zaak ten grondeuitgezocht moest worden. Dat heeft geleid tot het onderzoek van de heer Posthumus.
Vorige week, toen de berichten in het nieuws kwamen, heb ik vanaf hetbegin aangegeven dat deze zaak inderdaad voor mij aanleiding was geweest voordit onderzoek en dat er bij mij geen misverstand over bestond dat, als ditgebeurde, er dan fouten gemaakt waren. Toen echter ten onrechte de integriteitvan het Openbaar Ministerie in het geding kwam, heb ik bestreden dat er bewijsmateriaalachtergehouden was met de opzet om iemand onschuldig in het gevang te zetten.Dat is het enige wat ik vorige week heb bestreden; dat is ook een taak vande minister van Justitie. Ik heb dat toen ontkend. Dat is niet voor het apparaatgaan staan; dat is nou juist op dat punt voorkomen dat die schade wordt toegebracht,want dat zou een veel ernstiger schade zijn. Dat neemt niet alle schade wegdie door de resultaten van dit onderzoek is aangericht, maar dat kunnen wijniet hebben.
Ook de andere keer heb ik heel duidelijk in deze zaak aangegeven dat hierbijfouten zijn gemaakt, dat die tot op de grond zouden worden uitgezocht en datik alleen met een oordeel hierover zou wachten totdat het rapport er was.Onterecht bewijsmateriaal achtergehouden: dat is niet gebeurd. Zo heb ik hetgezegd. Uit het transcript van wat ik heb gezegd is dat ook duidelijk. Datis niet in die zin volledig weergegeven.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister zegt nu dat in de uitzending dingen zijn beweerd die nietklopten. Er is gezegd dat met opzet bewijsmateriaal en feiten zijn achtergehouden.Dat is de kern van de zaak. De minister heeft gezegd dat dit niet aan de ordeis. Als je op basis van de stand van zaken van vandaag en het rapport vanPosthumus bekijkt wat er aan de hand is, kun je toch niet anders dan concluderendat de rechter niet op de hoogte is gebracht van feiten en informatie en vande twijfel die bij het OM bekend was? Het is dus duidelijk en bewust gebeurd.Dat kun je niet anders zien.
Minister Donner:
Dat het bewust gebeurd is, mag je hopen. Het gaat om de vraag, zoals gesteldwerd, of het gebeurde met de opzet om een onschuldige in de gevangenis tebrengen. Zo werd het gepresenteerd, alsof justitie dat wist. Dan tast menop diepgaande wijze de integriteit van het hele justitieapparaat aan. Datbetoog berustte op een sheet, die niet van het NFI is, als achtergehoudenbewijs van de onschuld. Daar heb ik de Kamer op gewezen. Er was geenbewijs van onschuld. Er was een beoordeling van de feiten, twijfel over deuitleg die aan feiten gegeven kon worden. Die is achtergehouden. Dat is vanafhet begin door het Openbaar Ministerie erkend. Dat is ook door mij onderschreven.Die had gegeven behoren te worden. Maar dat is iets anders, want dan zijnwij met een meer fundamentele zaak bezig: als het Openbaar Ministerie ontlastendbewijs met opzet gaat achterhouden om een onschuldige in de gevangenis tebrengen of te houden. Dat was hier niet aan de orde. In het rapport van decommissie-Posthumus wordt dat bevestigd. Het enige wat ik heb gedaan, is opzo'n moment ook duidelijk maken dat dat niet het geval was. En dat is de verantwoordelijkheidvan de minister van Justitie. Of dat nu leuk is of niet!
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Volgens mij is in het programma niet gezegd dat er met opzet bewijsmateriaalis achtergehouden om daarmee een onschuldige veroordeeld te krijgen. Dat isniet gezegd. Er is gezegd dat met opzet feiten zijn achtergehouden, dat metopzet informatie is achtergehouden. Dat is gezegd. Ik kan met het rapport-Posthumusin de hand alleen maar concluderen dat dat inderdaad is gebeurd. Met opzetzijn feiten achtergehouden die gewoon aan de rechter hadden moeten wordenvoorgelegd. Posthumus zegt toch niet anders dan: juist omdat er is onderzochten gerechercheerd vanuit het idee dat de heer Cees B. wel de dader moet zijn,is bepaalde twijfel niet voorgelegd bij de rechter.
Minister Donner:
Ik heb hier een- en andermaal gezegd dat de bevindingen van de heer Posthumus,hoe schokkend die ook zijn, door mij worden onderschreven. Ik heb die nietontkend. Maar ook de heer Posthumus geeft aan dat het wat anders is. Het iseen tunnelvisie geweest dat men vanuit de overtuiging van de schuld van iemandinderdaad het bewijs heeft willen zoeken, en niet meer heeft gekeken naarwat er eventueel tegen pleit.
Maar dat is iets anders dan de wijze waarop het werd neergezet. Neergezetwerd hoe Justitie een onschuldige levenslang gevangen wil zetten. En neergezetwerd dat Justitie de heer B. heeft vervolgd terwijl men wist dat hij het nietkon zijn. Dat is niet waar. En het werd gestaafd met een document waarvanmen beweerde dat het van het NFI was. Dat kwam echter niet uit het dossieren is ook niet door het NFI opgesteld. In de uitzending van woensdag en donderdagwerd gesteld dat dit een stuk was van het NFI. Dat is niet waar. De indrukwerd gewekt dat hier bewijs lag dat werd achtergehouden. Dan zal een ministervan Justitie moeten optreden. Of het is waar. En dan moeten er onmiddellijkmaatregelen worden genomen. Of het is niet waar. En dan zal het ook gezegdmoeten worden.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
De minister heeft het over bewijs. In die uitzending is inderdaad nietgezegd dat een onschuldige in het gevang moest verdwijnen. Dat is niet gebeurd.Hij heeft het over bewijs. Het gaat hier om informatie. Er is informatie achtergehoudenvoor de rechter. Dat heeft de minister zelf toegegeven. En er is informatieachtergehouden voor de verdediging. Wij spreken in Nederland over een fairtrial. Daarop moet worden beoordeeld. Wij kennen het begrip "voorwaardelijkopzet" in het strafrecht. Als je het daaraan toetst, is hier wel degelijkzeer belangrijke informatie achtergehouden. Dat is toch van belang.
Minister Donner:
U hebt mij horen erkennen dat dit gebeurd is. Ik heb erkend dat die twijfelniet aan de rechter is voorgelegd. Daarover verschillen wij niet van mening.Dat was in wezen ook de essentie van de brief van de voorzitter van het Collegevan procureurs-generaal. Daarom was er ook geen enkele discrepantie tussendie brief en wat er de avond tevoren gezegd was. Maar het fundamentele gegevenis: het bewijs is wat anders dan twijfel wat een oordeel is over feiten. Eris informatie. Dat heb ik ook niet gezegd. Dat wist ik op dat moment nog niet.Ik had gecheckt of er bewijs was achtergehouden. Dat was niet het geval. Maarsinds het rapport uitgekomen is, heb ik ook niet geprobeerd te verhullen dater inderdaad informatie is achtergehouden die gegeven had behoren te worden.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Daarmee is het principe van fair trial dus geschonden.
Minister Donner:
Dat is een aspect van deze zaak. Nogmaals, uit de kranten uit die tijdblijkt dat de verdediging op de hoogte was, althans al stelde dat er meerinformatie was.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik neem aan dat de minister het met mij eens is dat voor het vertrouwenin de rechtsgang ook de beeldvorming naar buiten toe heel belangrijk is. Ikneem ook aan dat hij het met mij eens is dat daarom buitengewoon zorgvuldignagedacht moet worden voordat je iets in de media brengt, bijvoorbeeld alsreactie op een uitzending van Netwerk. Ik begrijp dat de minister wilde reagerenop één concrete zaak, maar hij moet op dat moment wel een afwegingmaken. Wat gaat hij doen? Gaat hij in op de brede suggestie van het programmaNetwerk, met de schokkende feiten? De minister zei net al dat hij daarvanwist. Of gaat hij inzoomen op dat concrete punt en riskeert hij daarmee bewusthet beeld dat hij meteen in de verdediging schiet en dat het kennelijk nietde bedoeling is dat de waarheid bovenkomt? Deelt de minister mijn analysedat hij dat risico bewust heeft genomen toen hij ervoor koos om op die manierin het defensief te gaan?
Minister Donner:
Ik ben op dat moment niet in het defensief gegaan, want wetend van ditonderzoek heb ik een en andermaal zeer nadrukkelijk gezegd dat er in dezezaak fouten zijn gemaakt, maar niet dat er opzettelijk bewijs is achtergehouden.Nogmaals, dat is een wezenlijk andere zaak voor de integriteit van het OpenbaarMinisterie. Ik ben niet verantwoordelijk voor hetgeen daar vervolgens meewordt gedaan, maar ik heb zeer nadrukkelijk niet het beeld willen scheppendat u suggereerde, namelijk dat ik breed voor het Openbaar Ministerie bengaan staan. Ik heb juist met nadruk gezegd dat er fouten wáren gemaakt,dat die tot op de grond zouden worden uitgezocht, dat er een rapport zou verschijnenen dat ik zou wachten totdat ik dat rapport had. Ik heb dat een- en andermaalgezegd, maar tevens aangegeven dat ik het een groter gevaar voor de rechtsstaatachtte als het beeld zou blijven bestaan dat het Openbaar Ministerie met opzetontlastend bewijs had achtergehouden.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Vindt u, terugkijkend, dat het goed is gegaan in de media?
Minister Donner:
Vraag mij niet mijn mening te geven over de media en over wat er gedaanis.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik vraag niet naar uw mening over de media, maar over uw eigen optredenin de media.
Minister Donner:
Nogmaals, ik meen dat het de verantwoordelijkheid van de minister vanJustitie is om op te treden als de integriteit aan de orde wordt gesteld vanmensen die zichzelf niet kunnen verdedigen, of dat nu uitkomt of niet. Metde hele presentatie ben ik uitermate ongelukkig; de suggestie, op basis vaninformatie die er niet was, dat door het NFI bewijs en informatie was achtergehouden,acht ik zeer betreurenswaardig.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Heeft u het gevoel dat u een bijdrage heeft geleverd aan het beeld dater echt alles aan wordt gedaan om de onderste steen boven te krijgen?
Minister Donner:
Ik heb een- en andermaal aangegeven dat er fouten zijn gemaakt, dat ereen rapport komt, dat dit een zaak is die rustiger overweging vergt en dathet daarom beter zou zijn om op het rapport te wachten.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik begrijp dat u dat heeft geprobeerd, maar ik probeer gewoon een kwalificatievan u te krijgen. Die heb ik u ook gevraagd in mijn termijn. U heeft, bijvoorbeeld,in de Volkskrant gezegd dat de fout nog moest blijken, in De Gelderlanderdat men zich wel moest realiseren dat er een verdachte was die had bekend.Heeft u het gevoel dat u een bijdrage heeft geleverd aan het vertrouwen inde rechtsgang? Deze uitspraken zijn in de media terechtgekomen en hebben bijveel mensen de indruk gewekt dat waarheidsvinding geen topprioriteit was.
Minister Donner:
Mevrouw Van der Laan, ik heb reeds gezegd dat ik geen uitspraken in DeGelderlander heb gedaan; De Gelderlander heeft mijn woorden weergegeven, terwijlik juist uitdrukkelijk zei dat er grote fouten waren begaan. Ik heb dus nietde indruk willen wekken dat er niets mis was. Daarom heb ik dat uitdrukkelijkgezegd. Ik heb alleen het beeld willen wegnemen dat er bewijs was achtergehouden;dat is een fundamenteel andere stap. Ik moet überhaupt uitermate ongelukkigzijn met de wijze waarop de discussie vorige week is verlopen over een rapportdat voorwaar het Openbaar Ministerie niet spaart, dat ik ook niet heb geprobeerdachterover te drukken, maar dat gewoon in de volle publiciteit is gekomen.Verder is het ongelukkig dat de discussie, ook deze, vooral in de richtingvan het DNA-materiaal gaat, terwijl ik de wijze waarop de jongen is verhoord,schokkender vind.
Afrondend meen ik dat ik er in het hele proces zo goed mogelijk voor hebproberen te zorgen dat deze zaak in de volle openbaarheid komt als onderdeelvan het herstel van het vertrouwen. Uiteraard heb ik eerst het rapport moetenafwachten voordat er maatregelen konden worden genomen. Ik heb zo snel mogelijkgevraagd om die maatregelen te nemen. Ik hoop dat zij bij de behandeling vande begroting beschikbaar zullen zijn. Als antwoord op de vraag wat de ministerdoet om het vertrouwen te herstellen, meen ik dat er alles aan wordt gedaan.Dit betekent niet dat ik meen dat het Openbaar Ministerie een crimefightersmentaliteitheeft en dat die hieraan ten grondslag ligt. Dat de inzet van het OpenbaarMinisterie en de politie gruwelijk fout is gegaan, met welke motieven datook is gebeurd, is duidelijk. Zo behoort het niet te gaan. Dat hoeft de samenlevingniet te verwachten van het Openbaar Ministerie en de politie. Dat is ook deinzet in de komende tijd: hoe moeten wij dit aanpakken en hoe moeten wij ditvoorkomen? Zelfs als dit een eenmalige zaak is, vergt de rechtsstaat dat eralles aan wordt gedaan om herhaling te voorkomen. Het moet niet worden afgedaanmet de woorden: "mensenwerk, jammer, volgende keer beter".
De heer Weekers (VVD):
Ik heb vragen gesteld over de twijfels binnen het NFI waarvan de officiervan justitie en de advocaat-generaal hebben geoordeeld dat die niet bij derechter hoefden te worden neergelegd. De minister heeft in navolging van Posthumusgezegd dat dit wel had gemoeten. Ik had daaraan een vervolgvraag gekoppeld.Het NFI is zelf gehoord als deskundige, zowel bij de rechter als bij het hof.Had het NFI die twijfel toen niet uit eigener beweging aan de orde moetenstellen?
Minister Donner:
Voor alle duidelijkheid: het gesprek met de officier van justitie heeftplaatsgevonden na de zitting in eerste aanleg. Die twijfel kon daar dus nietin doorklinken. Het gaat om de advocaat-generaal. Inderdaad zijn zowel dedeskundige als de onderzoeker als deskundigen gehoord door het hof. Vraagmij niet naar een oordeel over de vraag of zij het eigener beweging haddenmoeten zeggen. Hun deskundigheid betrof het eerste onderdeel, namelijk devraag of er herkenbare DNA-sporen waren. Zij zijn geen getuige-deskundigeover de vraag hoe gehandeld is met betrekking tot de plaats delict. Mogelijkis dat er doorheen gaan spelen. Dat was ook de reden waarom die twijfel nietin het NFI-rapport werd geuit, maar wel tot uitdrukking is gekomen in hetgesprek met de advocaat-generaal. Daarom had de advocaat-generaal dat moetenvoorleggen aan de rechter.
De heer Weekers (VVD):
Hadden zij het mogen doen?
Minister Donner:
Desgevraagd in ieder geval wel. Ik ben mij niet geheel bewust van hetantwoord op de vraag of zij het eigener beweging hadden moeten doen. Het isechter niet hun deskundigheid.
De heer De Wit (SP):
Ik wil nog terugkomen op de verantwoordelijkheid van de minister. Ik hebin mijn bijdrage gesproken over de periode 2002-2004. Als ik het betoog vande minister hoor dan zijn de acties pas ondernomen na het toeval, zoals ikhet noemde, dat Wik H. zich heeft gemeld. De minister kreeg echter in 2002een brief. De minister kreeg in januari 2003 het rapport van prof. Van Koppen,die daarna een boek over de zaak heeft geschreven, waarin minutieus wordtuitgelegd wat er in deze zaak is fout gegaan. Wat heeft de minister met dietwee zaken gedaan? Is het juist dat er niets mee is gedaan, en dat hij eenen ander heeft laten liggen?
Minister Donner:
De brief is besproken met het Openbaar Ministerie, gegeven het feit datop dat moment het herzieningsverzoek er lag. De minister vanJustitie heeft in het Nederlandse rechtsbestel geen eigen positie, om zakenvoor de rechter te brengen. Gegeven het feit dat er een herzieningsverzoekliep en gegeven het feit dat het ging om informatie die zeer nadrukkelijkook in het vonnis aan de orde was gekomen, was het de juiste methode om ditpunt bij de herziening aan de orde te laten komen.
De heer De Wit (SP):
Had het niet voor de hand gelegen, los van de herzieningsprocedures, datde minister, nadat hij in januari 2003 het rapport had gekregen, had gezegd:nu wil ik de onderste steen boven en nu ga ik de heer Posthumus opdragen eenonderzoek uit te voeren?
Minister Donner:
Als de minister van Justitie eigen oordelen ging vormen en eigen onderzoekenging uitvoeren, zou hij een heel eigenstandige positie in het rechtsbestelgaan innemen. Daarmee creëren wij een heel nieuw rechtsbestel. Als hetu gaat om de bescherming van de rechtsstaat, kunt u dat toch niet willen?Dan gaan wij een pretoriaans systeem invoeren, waarbij de minister van Justitiezijn eigen rechterlijke systeem heeft. Als hij meent dat er iets moet gebeuren,voert hij zijn eigen onderzoek uit en komt hij zelf tot conclusies. Daarophebben wij ons rechtssysteem niet gebouwd.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister heeft zojuist zijn reactie op het programma Netwerk toegelicht.Daarna heeft hij in algemene zin gezegd dat hij vindt dat de media eigenlijkeen te grote druk leggen op het Openbaar Ministerie en op het NFI. Hij maaktzich daarover grote zorgen. Vindt de minister het dan niet terecht dat, alser zulke dingen gebeuren, daarover voluit wordt bericht in de media? Het istoch belangrijk dat over dit soort zaken wordt geschreven?
Minister Donner:
Dat ben ik geheel met u eens, en het is een belangrijk waarborg. Daarommaak ik mij zorgen over suggesties die niet juist zijn, zoals in het gevalvan de sheet. Ik heb mijn opmerkingen over de druk van de media gemaakt ophet specifieke punt van een onderzoek dat liep, namelijk naar aanleiding vande discussie die onmiddellijk was ontstaan na de uitzending met de voorzittervan het college en de brief die de dag daarop uitlekte. Toen heb ik aangegevendat er een onderzoek was gestart en dat er binnenkort een rapport zou komen.Ik vond dat het een zaak betrof die niet onder druk moest worden beantwoord.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
De minister wist niet wie de vrouw was die bij de teambespreking aanwezigwas. Ik kan hem op dat punt uit de droom helpen: als je het verslag leest,kan het alleen maar de officier van justitie zijn geweest, want die wist preciesdat de zitting op 5april zou zijn. Dat is dus opgehelderd.
Welke maatregelen gaat de minister nemen tegen de betrokken ambtenaren?Die vraag is in de Kamer vaak gesteld, maar ik heb de minister daarover nogniet gehoord. De advocaat-generaal en de officier van justitie hebben beidenfouten gemaakt. De minister zegt dat er geen bewijs aan de rechter is onthouden,maar er is wel willens en wetens nagelaten om belangrijke informatie aan derechter voor te leggen. Wellicht betreft het twee heel goed werkende justitieambtenaren,maar het is wel een heel ernstige zaak. Als dit in het bedrijfsleven voorkwam,zouden er onmiddellijk maatregelen worden genomen. Ik vind dat de ministermoet zeggen hoe hij daarmee omgaat, want dit snapt de samenleving niet.
Minister Donner:
In de brief heb ik het verbeterprogramma aangekondigd, maar ik heb ookaangegeven dat ik de voorzitter van het college heb verzocht te doen wat gebodenis in het licht van het rapport.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Hetzelfde verzoek is gedaan aan de politie. Kan de minister de Kamer berichtenover personele gevolgen, zodat wij die informatie niet uit de pers bij elkaarhoeven te sprokkelen?
Minister Donner:
Ik zal u, als daar aanleiding toe is, die informatie geven. Ik weet nietof ik eerder ben dan de pers.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik wil nog even terug naar het begin van het betoog van deminister over zijn eigen verantwoordelijkheid, de ministeriële verantwoordelijkheid.Ik was, denk ik, aanvankelijk even overdonderd door de kracht waarmee hijzijn stelling poneerde, maar ik zou hem een toelichting willen vragen op wathij daarover zei, ter verheldering. Hij zei namelijk dat het niet mogelijkis dat een minister uit eigen beweging aftreedt naar aanleiding van feitendie dateren uit een periode van voor zijn aantreden, want dan had hij nietmoeten optreden. Zo zei hij het. Ik vraag hem om die stelling te verhelderen.Is het niet zo dat als er een rapport verschijnt dat zeer schokkend is, datdit rapport dan aanleiding kan zijn voor de minister om te zeggen: ik bener niet persoonlijk bij betrokken, maar ik vind het een reden om af te treden,met het oog op herstel van vertrouwen? Het gaat mij om de feitelijke vraagof hij die stelling handhaaft, want volgens mij is dat precies wat bijvoorbeeldhet kabinet-Kok II heeft gedaan.
Minister Donner:
Dit hele proces heeft plaatsgevonden voordat ik aangetreden ben als minister.Als ik om die reden eigener beweging zou aftreden bij het bekend worden vandeze feiten, dan zou mijn opvolger ook moeten aftreden op het moment waarophij aantreedt. Je treedt namelijk aan als minister en neemt de zaak over zoalsdie is. Die zaak moet je verantwoorden en terecht is het in ons systeem zodat de minister daarop aangesproken kan worden. Anders zou er na de wisselingvan de wacht niemand meer zijn die op die zaak aan te spreken is. Ik meendat de minister niet eigener beweging kan aftreden voor zaken in het verledendie hij niet kán verantwoorden.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Met permissie, maar dit lijkt mij echt onzin. Op het moment dat er eenrapport uitkomt over feiten uit het verleden – neem Srebrenica –dan komt dat rapport er, dat wordt door het zittende kabinet zo zwaar beoordeelddat men zegt: hier moet iemand ook zichtbaar verantwoordelijkheid voor nemen.U hebt uw stelling ook verkondigd voor de camera en toen was ik er ook alverbaasd over. Als ik zou aftreden, dan moet mijn opvolger ook aftreden endan blijven wij aan de gang. Dat was uw stelling. Het moet dan toch gaan omherstel van vertrouwen? Iemand neemt die verantwoordelijkheid en zegt: ditis zo ernstig dat iemand hier ook in politieke zin verantwoordelijkheidvoor moet dragen. Dat kan bijvoorbeeld door te zeggen: ik treed hiervoor af.Dan is het toch niet logisch om te zeggen: dan moet mijn opvolger ook aftredenen dan hebben wij nooit meer een minister van Justitie? Met permissie, maardat lijkt mij een flauwekulstelling.
Minister Donner:
De logica ligt hierin: als ik af zou treden voor iets waar ik zelf nietbij betrokken ben, dan is dat iets anders dan wanneer er een kabinet aftreedt,omdat er dan eventueel nieuwe verkiezingen gehouden worden. Als er echtereen minister aftreedt voor iets wat in het verleden ligt, wat buiten zijnbereik ligt, dan is er dus niemand meer om daarover mee te discussiërenin deze Kamer. Want waarom treedt de opvolger dan niet ook af voor diezelfdefeiten? Ik heb aangegeven waarom ik het volledig terecht vind dat de ministerheengezonden wordt, als de Kamer meent dat dit nodig is voor het herstel vanvertrouwen.
De vergadering wordt van 21.08 uur tot 22.30 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik maak de leden er op attent dat zij de helft van de spreektijd uit deeerste termijn hebben. Die was gesteld op acht minuten. Dat betekent dat despreektijd nu maximaal vier minuten bedraagt.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter. Vlak voor het moment dat wij dit debat hervatten, bereiktons via het ANP het bericht dat de korpschef Rijnmond inmiddels heeft beslotendat het niet nodig is om maatregelen te nemen tegen de verhoorders van Maikel.Wij vragen ons af of dit een symbool is van de machteloosheid van deze minister.Het gebeurt immers terwijl wij in deze zaal nog volop discussiëren overdeze importantie van deze zaak.
Voorzitter. In eerste termijn sprak ik de zin uit, dat GroenLinks nietsnel de vertrouwensvraag stelt. Wij doen dat zeker niet bij de minister vanJustitie die immers als geen ander te maken heeft met een beleidsterrein datkwetsbaar is door incidenten. De parlementaire geschiedenis leert dat er slechts éénminister van Justitie is geweest, te weten de heer Hirsch Ballin, die na eenconfrontatie met de Kamer is afgetreden. Dat gebeurde op een impliciete wijze,niet met een motie van wantrouwen.
De vertrouwensregel als sluitstuk van de ministeriële verantwoordelijkheidligt niet glashard verankerd in geschreven staatsrecht. Er is hooguit sprakevan ongeschreven regels. De toepassing van deze regels is niet aan strakkeregels gebonden. Wanneer moet een schending van de ministeriële verantwoordelijkheiddan tot personele consequenties leiden?
Minister Donner geeft in dit debat aan dat de Schiedamse moordzaak zichafspeelde voor de tijd dat hij bewindspersoon was. Zou het zich onder zijnbewind hebben afgespeeld, dan had hij moeten optreden en zou het uitblijvenvan zijn optreden tot aftreden hebben moeten leiden. Deze redenering pastnaar mijn smaak veel te veel in een redenering, dat de vertrouwensvraag alleenmoet worden toegepast als de minister zelf en willens en wetens, dus opzettelijk,zijn verantwoordelijkheid heeft geschonden. Deze leer spreekt mijn fractieniet aan en past hooguit in de sorry-democratie.
Ook het oordeel van minister Donner dat zijn aftreden het uitvoeren vande aanbevelingen en daarmee het werken aan een betere toekomst niet ten goedezal komen, doet voor mijn fractie niet ter zake. Het is belangrijker of sprakeis van een werkwijze waarin, voorwaardelijk of niet, informatie met opzetwordt achtergehouden. Mijn fractie is niet overtuigd door het inventieve betoogvan de minister dat in het geheel geen opzet in het spel is. Wij zijn vanoordeel dat minimaal van voorwaardelijke opzet sprake is. Als je de feitendie ontlastend kunnen zijn voor een verdachte niet voorlegt aan de rechter,neem je welbewust het risico dat een onschuldige wordt vastgezet. Het gaatom meer. Willens en wetens hebben veel personen die op de hoogte waren vande grove fouten in deze zaak, deze onder de pet gehouden. Daarover horen wijde minister niet. Dat gegeven sterkt ons in het oordeel dat geen sprake isvan een unieke zaak, maar van een structureel probleem.
Het gemak waarmee de minister de vluchtroute van het vervolgonderzoekinzet, bevestigt mij dat alleen maar. Ik kan mij niet voorstellen dat de fractievan D66 genoegen neemt met deze toezegging.
De minister blijft volhouden dat geen reden bestaat om aan te nemen datsoortgelijke dwalingen zich vaker hebben voorgedaan. Er is geen erkenningdat sprake is van een structureel probleem. Voor een vervolgonderzoek zoueen zaak als deze niet eens in aanmerking komen, omdat een rechter tot inhoogste instantie heeft geoordeeld. Wat hebben wij dan aan deze toezeggingvan de minister?
Het probleem is zo ernstig, dat het de wortels van onze rechtsstaat raakt.Ik blijf staande houden dat sprake is van een crisis. De rechtsbeschermingis niet bij iedere officier in goede handen. Er gebeuren gekke dingen en vervolgonderzoekis geduldig. Ik hoor minister Donner niet spreken met de stelligheid van ministerVeerman, want zal hij aftreden als het vervolgonderzoek bevestigt dat hetprobleem structureel is? Wij spreken over een buitengewoon ernstige zaak,waarin iedereen fouten heeft gemaakt en niemand zijn verantwoordelijkheidneemt. Mijn fractie is van oordeel dat alleen het aftreden van deze ministerhet schokeffect zal hebben dat nodig is om iedere officier ervan te doordringendat men gehouden is om waarheidsvinding na te streven, dat het niet om crimefightinggaat, maar om het handhaven van het recht, zodat politiemensen op behoorlijkewijze verhoren gaan afnemen en de cultuur van zwijgen en angst wordt doorbroken.Om dat te bereiken dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het vertrouwen in het Openbaar Ministerie (OM) en derechtsstaat ernstig is geschonden;Vos
overwegende dat uit "de aanbevelingen" blijkt dat zelfs de meestelementaire uitgangspunten bij de waarheidsvinding binnen het OM geen gemeengoedblijken te zijn;
overwegende dat de aan het licht gebrachte fouten een structureel karakterlijken te hebben en de noodzaak benadrukken van een cultuurverandering inde werkzaamheden van het OM;
van mening dat de minister van Justitie de verantwoordelijkheid draagtvoor alle gemaakte fouten en de schending van elementaire uitgangspunten,en niet de eerst aangewezene kan zijn om orde op zaken te stellen;
zegt het vertrouwen in de minister op,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vos en De Wit. Naar mij blijkt,wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 171(29800 VI).
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Ook na het antwoord van de minister houdt mijn fractie staandedat in deze zaak opzettelijk informatie is achtergehouden en dus onthoudenis aan de rechter en aan de verdediging. Was dat niet het geval geweest, danwas de uitspraak van de rechter – zo zegt ook de onderzoeker Posthumus –wellicht anders uitgevallen. Mijn fractie vindt dit een buitengewoon ernstigezaak. De minister wil dat de commissie-Posthumus aanblijft om mensen vanuitde wetenschap, de politie en deskundigen in de gelegenheid te stellen om zakenaan haar voor te leggen voor onderzoek, omdat men vindt dat in die zaken wellichtdezelfde problemen spelen als in de onderhavige zaak. Mijn fractie vindt dateen feitelijke bevestiging van datgene wat ik in eerste instantie al opmerkteen de zwijgcultuur noemde. Er bestaan kennelijk geen mogelijkheden om dezezaken op een andere manier aan de orde te stellen. Tegelijkertijd is het voorstelvan de minister onvoldoende. De vragen omtrent alle zaken die vandaag werdengenoemd, waaronder de vuurwerkramp, de Puttense moordzaak, de Zaanse paskamerzaaken de balpenzaak, vertonen overeenkomsten met datgene wat is gebeurd in dezaak die wij vandaag bespreken. Ik heb de minister gevraagd of hij bereidis ook daarnaar onderzoek te doen. Dat blijkt niet het geval te zijn.
Mijn fractie neemt deze zaak zeer hoog op. Wat er in deze zaak is misgegaanis onvoorstelbaar. Samenvattend kun je zeggen dat hij totaal uit de hand isgelopen. Dat is ontoelaatbaar in een rechtsstaat. Deze zaak toont aan hoediep de institutionele moraal binnen het OM is gezonken. De aanbevelingendie de minister nu overneemt, heeft hij niet eens zelf bedacht, maar zijnhem aangedragen door de commissie-Posthumus. De aanbevelingen zijn zo onthutsendvanzelfsprekend dat ik mij afvraag waarom zij anno 2005 nog moeten wordengepresenteerd als aanbevelingen en niet al lang zijn doorgevoerd. Het is alsofeen voetbaltrainer aan een profvoetballer de spelregels van het voetbal uitlegt.Is deze minister dan de aangewezen persoon om orde op zaken te stellen ende zo noodzakelijke cultuuromslag door te voeren? Hij is nu ruim drie jaarminister en heeft de wantoestanden waarover wij nu spreken gedoogd. Hij kwamimmers pas in actie nadat de werkelijke dader zich vrijwillig had gemeld.Toch toonde hij ook vanavond niet de daadkracht die wij, gelet op de ernstvan de situatie en van deze zaak, zouden mogen verwachten.
De heer Wilders (Groep Wilders):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor de door hem gegeven antwoorden,maar het debat van vandaag is wat mij betreft een teleurstellende vertoning.Veel techniek: er komen nieuwe stukken, er komen nieuwe rapporten, er komteen nieuw plan van het Openbaar Ministerie om veranderingen door te voeren,er wordt een extra commissie ingesteld en daarbij blijft het zo ongeveer.Ik vraag mij sterk af of de Nederlandse burger hierdoor echt het vertrouwenin de rechtsstaat zal herwinnen. Ik vrees van niet! Zeker niet omdat de ministerom formele redenen weigert uit te spreken dat het falen van de politie enhet Openbaar Ministerie ook personele consequenties moet hebben. Dat is gewenst,nee, noodzakelijk om het vertrouwen te herstellen. Het is ook verdiend, wanter zijn echt ontoelaatbare en verwijtbare beroepsfouten gemaakt, zowel doorde politie bij het verhoor van Maikel, als door het Openbaar Ministerie inde zaak Cees B. Ik wil dan ook een motie indienen waarin wordt uitgesprokendat betrokkenen dienen te worden uitslagen dan wel uit hun functie onthevenen overgeplaatst te worden. Die motie is hard nodig. Zoals mijn collega Vosal zei, vanavond heeft korpschef Meijboom voor radio Rijnmond schaamteloosgezegd dat, wat wij hier ook doen, hij in ieder geval geen maatregelen zalnemen tegen de rechercheurs die Maikel hebben verhoord. Dat is een grove schande.Hoeveel gekker kan het in dit land nog worden? Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de Schiedammer parkmoord ontoelaatbare en verwijtbareberoepsfouten zijn gemaakt door functionarissen van de politie en het OpenbaarMinisterie;
van mening dat dit niet zonder personele gevolgen mag blijven;
spreekt als haar mening uit dat deze functionarissen dienen te wordengestraft, waarbij in ieder geval de verhoorders van Maikel en de bij de zaakCees B. betrokken zaakofficier van justitie en advocaat-generaal, onmiddellijkdienen te worden ontslagen dan wel uit hun functie te worden ontheven en teworden overgeplaatst,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Wilders, Eerdmans en Nawijn. Naarmij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 172(29800 VI).
De heer Wilders (Groep Wilders):
Mevrouw de voorzitter. De minister staat wat ons betreft nog steeds teveel reflexmatig achter het Openbaar Ministerie. Nog steeds zegt hij dat hetgegeven dat het OM de twijfel van het NFI over de betrokkenheid van Cees B.bij de moord op Nienke K. heeft achtergehouden, niet tot een andere uitkomstzou hebben geleid. Ik heb al per interruptie gezegd dat dit echt te kort doorde bocht is. Deze twijfel van het NFI had wel degelijk ontlastend kunnen werken.Ik wijs opnieuw op rapport-Posthumus waarin staat dat de kans op een andereafloop niet denkbeeldig wordt geacht als die informatie de rechtbank dan welhet hof had bereikt.
De enige concrete zaken van deze dag zijn de nieuwe plannen van het OpenbaarMinisterie en de eventuele instelling van een nieuwe commissie onder leidingvan de heer Posthumus. De minister had dit nog niet gezegd of de woordvoerdervan de VVD-fractie sprintte al naar de interruptiemicrofoon om de ministerte bedanken voor deze enorme handreiking.
Voorzitter. Terug in het hok, wat een circus, het lijkt het tbs-debatwel! Mijn conclusie is niet alleen dat het een teleurstellend debat was, maardat ook ik geen vertrouwen meer kan hebben in deze minister en dus de motievan wantrouwen van de fractie van GroenLinks met volle overtuiging zal steunen.
De voorzitter:
Ik verzoek om iets meer rust in de zaal.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik ben mijn eerste termijn begonnen met op te merken dat ikmij de dubbele gevoelens van velen kan voorstellen. Ik heb zelf bij dit debatook dubbele gevoelens vanwege wat ik maar even noem: de twee werelden, onzepolitieke wereld waarin zaken besproken moeten worden en de wereld van demensen die betrokken zijn geweest bij dit afschuwelijke misdrijf en die dezezaak volgen. Dat betekent ook dat ik mij bewust ben van de risico's van ditdebat. Daarbij denk ik aan de beleving van mensen die denken dat het debatover de verkeerde dingen gaat, ook in technische zin. Er kan bittere teleurstellingzijn als de discussie niet leidt tot zichtbare gevolgen in de vorm van eendirect ontslag van de betrokkenen of het aftreden van de minister. Men kanook denken: zie je wel, uiteindelijk worden de rijen weer gesloten. Het politiekedebat wordt dan weer gezien als een toneelstuk.
Voorzitter. Ik hecht eraan uit te spreken dat ik die gevoelens, die belevingbegrijp, maar dat dit niet mijn beleving van dit debat is. In alle bijdragenvandaag heeft het besef van de ernst van de zaak doorgeklonken. Er is somsscherpe kritiek geuit en de minister is door vele, zo niet alle woordvoerders,indringend gevraagd om zich te verantwoorden en om de Kamer ervan te overtuigendat hij in staat is de eindverantwoordelijkheid voor het proces van herstelvan vertrouwen te dragen. Het was en is een inhoudelijk debat. Ook mijn fractieheeft deze vraag gesteld, want wij nemen deze zaak hoog op.
Voorzitter. De beantwoording door de minister was wat mijn fractie betreftin veel opzichten overtuigend en krachtig. Wij hebben gewaardeerd dat hijbegonnen is met te zeggen wat gedaan is en nog gedaan zal worden in de richtingvan betrokkenen. Inderdaad, de menselijke verantwoordelijkheid gaat voorafaan de politieke verantwoordelijkheidsvraag. Het is goed dat de minister devolle verantwoordelijkheid voor het rapport en voor al het handelen van dejustitiële instanties heeft genomen. Hij heeft heel precies de foutencomplexenbenoemd. Wij waarderen het ook dat hij stevige kwalificaties niet heeft geschuwd.Hij sprak van onprofessioneel handelen en van soms onbehoorlijk handelen,maar, zei hij erbij, het was niet wederrechtelijk. Ik stel vast dat die laatsteconclusie in ieder geval in de ogen van mijn fractie door niemand in dezeKamer overtuigend is weerlegd.
Op één punt had ik meer van de minister willen horen. Datbetreft het foutencomplex in de rechtszaal. Mijn fractie heeft er begrip voordat de minister niet de beslissingen van rechtbank en hof wil analyseren enpuntsgewijs wil kritiseren. Ook ik hecht aan zoiets als het geheim van deraadkamer en aan terughoudendheid van de politiek in de richting van de rechterlijkemacht. Ik zou het echter bizar hebben gevonden – dat was de reden voormijn interruptie in eerste termijn – als uitgerekend in dit debat, waarinhet gaat om een justitiële dwaling en om een onterechte veroordeling,wij niet zouden vaststellen dat de beslissingen die bijvoorbeeld door hethof in tweede instantie zijn genomen en waarmee bepaalde verzoeken van deverdediging met betrekking tot aanvullend DNA-onderzoek zijn afgewezen, mogelijkmede hebben geleid tot de onterechte veroordeling. De justitiële dwalingwaarover de hele brief gaat en waarover ook het debat gaat, is toch uiteindelijkgelegen in het feit dat er rechters zijn geweest die iemand ten onrechte hebbenveroordeeld.
Voorzitter. Als wetgever hebben wij de mogelijkheid om te reageren. Ikwil de minister vragen om toe te zeggen dat hij zich zal beraden op mogelijkhedenom via wetgeving de risico's op het voortduren van een tunnelvisie die erbinnen de justitiële keten tot in de rechtszaal kan zijn, te verkleinen.Ik hoor graag zijn reactie.
De minister was het eens met mijn inbreng over de magistratelijkheid.Hij zei letterlijk dat het OM de wil had om iemand die men zelf al had veroordeeldook veroordeeld te krijgen. Dat duidt er inderdaad op dat het Openbaar Ministeriete veel tegen de rechterlijke macht is aangekropen. Dit punt, de positie vanhet Openbaar Ministerie in het strafproces, is voor mijn fractie een centraalpunt, ook bij het volgen van het verbeterprogramma. De verbeteringen moetentot uitdrukking komen in zowel cultuur- als structuurmaatregelen.
Dan wil ik nog iets zeggen over de verantwoordelijkheid. Daarover hebik in eerste termijn het een en ander gezegd. De minister zei dat anderenbeslissingsbevoegdheid hebben over de positie van ambtenaren. Daarin heefthij gelijk. De Tweede Kamer moet niet over maatregelen ten aanzien van individueleambtenaren willen spreken. Als wij echter spreken over herstel van vertrouwenin de rechtsstaat, dan hebben de desbetreffende instanties – de politieregioRotterdam-Rijmond en het OM – de plicht om vertrouwenwekkende maatregelente nemen. Voor mijn fractie is het zeer de vraag of dit kan zonder personeleconsequenties te verbinden aan ernstige fouten. De minister gebruikte in ditverband de kwalificaties onprofessioneel en soms onbehoorlijk. Het eerstesignaal dat wij via het ANP hebben gekregen is in dat opzicht niet echt bemoedigend.
De minister heeft een merkwaardige redenering gevolgd over de ministeriëleverantwoordelijkheid voor feiten die dateren van voor zijn aantreden. Ik hebdit punt in eerste termijn laten rusten omdat ik dit debat over deze buitengewoonernstige zaak niet wilde belasten met een algemeen theoretische discussieover de ministeriële verantwoordelijkheid. Ik wil wel gezegd hebben datik op dit punt met hem van mening verschil. In de toekomst zal er zeker gelegenheidzijn om daar op terug te komen.
De kernvraag is of mijn fractie het vertrouwen heeft dat deze ministerin staat is om het geschonden vertrouwen in de rechtsstaat te herstellen.Na de beantwoording door de minister heb ik de vrijmoedigheid om namens defractie van de ChristenUnie te zeggen dat zij dat vertrouwen heeft. Dit komttot uitdrukking in de aangekondigde maatregelen, het overnemen van het rapport,het nemen van de volle verantwoordelijkheid en de inzet die de minister opdat punt getoond heeft. Wij zullen de ingediende motie dan ook niet steunen.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitvoerige betoogen voor zijn inzet om uitleg te geven over deze zeer ernstige zaak. De ministerheeft duidelijk toegegeven dat er fouten zijn gemaakt. Hij komt alleen totandere conclusies dan ik en weet met prachtige woordspelingen bepaalde dingente omzeilen. Dat vind ik jammer. De minister heeft maatregelen aangekondigd.Er komt een commissie waar men kan aankloppen als men denkt dat zaken nietgoed verlopen. Ik betreur het dat dit een interne commissie van Justitie is.
Het is zeer belangrijk dat justitie en politie professioneel werken. Datmoet het uitgangspunt zijn. In de onderhavige zaak moeten wij constaterendat justitie en politie uitermate onprofessioneel te werk zijn gegaan. Depolitie heeft steken laten vallen bij het verhoren van Maikel. De officiervan justitie heeft zich in het opsporingsonderzoek geen leider getoond. Deadvocaat-generaal heeft het hof zeer belangrijke informatie onthouden. Deminister wijst erop dat dit geen bewijs was, maar deze informatie was welzeer belangrijk, zowel voor de rechter als voor de verdediging. Daarmee ishet principe van fair trial geschonden. Het is zeer ernstig als mensen vanhet OM dat doen. Ik heb mijn handtekening onder de motie van de heer Wildersgezet omdat ik vind dat er maatregelen moeten worden genomen. Dit soort zakenmoet worden aangepakt.
De minister is politiek verantwoordelijk. Als dit de enige zaak was, hadik de minister het voordeel van de twijfel gegeven. De fouten en blunders,niet alleen in deze zaak, maar ook in die van Marianne Vaatstra, in de Puttensemoordzaak, in de zaak Eric O. en in het tbs-beleid hebben ertoe geleid dat85% van de bevolking geen vertrouwen meer heeft in politie en justitie.Dat geldt ook mij. Het instellen van alleen een interne commissie van Justitieis onvoldoende. Ik zal de motie van GroenLinks en de SP dan ook steunen.
De heer Van Haersma Buma (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Wij hebben vandaag een indringend en uitvoerigdebat gevoerd over de Schiedamse parkmoord. Ik dank de minister voor de beantwoordingvan de vragen, ook voor de manier waarop hij, met respect voor de medewerkers,toch kritisch is geweest ten opzichte van het Openbaar Ministerie en ten opzichtevan de politie. Dat was nodig, want er zijn ontegenzeggelijk veel fouten gemaakt.Wij hebben met de minister vastgesteld dat deze vreselijke zaak weliswaaruitzonderlijk is, maar niet kan worden afgedaan als incident.
In mijn eerste termijn heb ik drie aandachtspunten genoemd, waar ik bijde uitwerking van de aanbevelingen van de commissie-Posthumus met nadruk naarwil blijven kijken en waarop ik de minister extra zal blijven aanspreken.Dat betreft het organiseren van kritische zelfreflectie binnen de organisatiesvan justitie en politie, de wijze van verslaglegging en rapportering binnenhet onderzoek en het meer toepassen van videoregistratie bij verhoren. Metdit soort maatregelen kan het strafproces preciezer worden, zonder dat hetverzandt in tandenloosheid.
Ik waardeer het dat het Openbaar Ministerie zo nadrukkelijk met dit onderzoekin de openbaarheid verantwoording heeft afgelegd voor het interne proces,om daarmee te leren van gemaakte fouten. Het onderzoek van de rechtbank enhet hof blijft geheim. Dat is ook noodzakelijk. Wij mogen in deze Kamer degrens niet overgaan van het politieke controleren van rechters. Als wij eenopenbaar rapport zouden hebben gehad, dan hadden wij daarover onvermijdelijkin dit debat met de minister gesproken. Maar de minister is niet aanspreekbaaren mag ook nooit aanspreekbaar zijn op rechterlijke uitspraken. Dan zou detrias politica hier ten grave worden gedragen.
Een paar opmerkingen nog over het onderzoek dat door collega Weekers isgevraagd en dat door de minister is toegezegd. De CDA-fractie heeft waarderingvoor die toezegging, want dat onderzoek kan belangrijk zijn. Er moet nog helderheidkomen over de prangende vraag of deze fout de enige is of dat er meer zijn.Om die reden is dat onderzoek belangrijk. Wel vind ik dat er een aantal randvoorwaardenaan verbonden moet zijn. Allereerst moet het onderzoek niet de suggestie wekkendat iedereen een verloren strafzaak als gerechtelijke dwaling voor kan leggenaan een commissie. Het moet gaan om zaken van mensen die in de justitieketeneen onderzoek hebben gedaan waarbij zij gezien hebben dat er fouten zijn gemaaktdie niet aan het licht kwamen. Ik wijs op de door de voorzitter van de politiebondaangedragen zaken. Ten tweede moet er geen sprake zijn van een pseudo-herzieningsrechter.De staatsmachten moeten gescheiden blijven. Tot slot is het essentieel –en dat lijkt mij vanzelfsprekend – dat het onderzoek met de conclusiesopenbaar wordt gemaakt en vervolgens in deze Kamer besproken wordt. Als wijop die termen een nader onderzoek krijgen, geloof ik dat wij daarmee een bijdragekunnen leveren aan het herstel van het vertrouwen. Ik realiseer mij dat daarbijeen zware taak rust op de schouders van het Openbaar Ministerie, van de politieen van de minister.
De heer Weekers (VVD):
Voorzitter. Het doel van dit debat was opheldering te krijgen om vertrouwenin de rechtsstaat te herstellen. Daarvoor moest de hoofdvraag worden beantwoordof er meer aan de hand is dan een eenmalig incident en hoe daar vervolgensmee omgegaan wordt. Ik heb in mijn eerste termijn aangegeven dat ik het rapportvan Posthumus een begin van herstel van vertrouwen vind. Ik ben ervan overtuigddat dit een enorm schokeffect teweeg heeft gebracht bij het OM en niet alleendaar. De minister bouwt in dit debat voort op deze lijn. Op mijn uitdrukkelijkverzoek is de minister bereid om een commissie-Posthumus II in het leven teroepen. De drie wijze mensen waarom ik vroeg, zijn drie wijze mannen geworden.Op de schouders van deze mannen rust een zware taak. Zij zullen namelijk gaan uitzoeken of de geconstateerde tekortkomingen onderdeel zijn vaneen verkeerde opsporingscultuur. De signalen waar wij het zo uitgebreid overhebben gehad, kunnen hier een plek vinden.
Over de personele consequenties heb ik mij kritisch uitgelaten. De ministerheeft ons gezegd dat hij het rapport heeft doorgestuurd aan de korpsbeheerderen aan het College van procureurs-generaal zodat zij kunnen doen wat gebodenis. Ik verwacht dat zij deze boodschap evengoed hebben verstaan als ik. Wijzullen de zaak nauwlettend volgen. De minister heeft ons toegezegd mede tedelen of en wanneer maatregelen worden genomen. Die wachten wij af.
Wij hebben stilgestaan bij de slachtoffers. Mijn fractie stelt het zeerop prijs dat de minister contacten met hen heeft, maar wij gaan ervan uitdat zij goed geholpen worden. Onduidelijk blijft wat nu echt gebeurd is inde boezem van het NFI en in de gesprekken met de officier van justitie ende advocaat-generaal. Bij de gespreksverslagen hebben wij in het interruptiedebatuitvoerig stilgestaan. De minister geeft uiteindelijk aan dat hij de statusdaarvan niet kent. Hij weet niet of het gesprek wel heeft plaatsgevonden,wie de gespreksverslagen heeft opgesteld of wie die mevrouw is. De citatenrieken toch naar manipulatie en gezien de ernst daarvan vind ik dat de ministerer alle belang bij heeft om dat weg te nemen. Ik vraag de minister daaromandermaal om dat uit te zoeken.
Ik was persoonlijk zeer aangegrepen door deze affaire, maar in de toekomstheb ik vertrouwen, niet in de laatste plaats door de betrokkenheid die deminister toonde.
De heer Van der Staaij (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Ik wil de minister graag danken voor zijn beantwoording,die naar de mening van de SGP-fractie in het algemeen helder en overtuigendwas. Heel belangrijk is dat de minister de fouten, die zijn gemaakt, onverbloemdheeft erkend en serieus neemt. Hij toont medeleven met degenen die door dezefouten zozeer zijn aangeslagen en beschadigd. Naar onze mening is daarvoorin dit debat de goede toon gevonden.
Wij vinden dat bekeken moet worden of de ernstige fouten die door hetbevoegde gezag zijn gemaakt, personele gevolgen moeten hebben. Winst van ditdebat vond ik dat scherper dan in de brief naar voren is gekomen je niet zomaarkunt zeggen dat het hierbij alleen maar om een incident gaat. Zeker, de combinatievan feiten en fouten in deze zaak zal uitzonderlijk zijn. Het is vervolgensrealistisch om ervan uit te gaan dat allerlei tekortkomingen die in deze zaaknaar voren zijn gekomen, bijvoorbeeld de afwijking van het protocol voor hethoren, in andere zaken ook zullen zijn voorgekomen. Daarom zijn wij blij metde toezegging van de minister om een voorziening te treffen opdat bepaaldeklachten behandeld worden in de commissie-Posthumus. Ik ben het er overigensmee eens dat het geen nieuwe appèlinstantie moet worden. Is daarbijde medewerking van alle betrokken personen en instanties gewaarborgd? Ik neemaan dat anders maatregelen worden genomen om die te waarborgen.
Vertrouwenwekkend is dat de minister uitstraalt voortvarend met de aanbevelingenaan de slag te gaan en alles op alles te zetten om in de toekomst herhalingte voorkomen. Protocollen alleen werken niet. Dat blijkt wel in het gevalvan Maikels verhoor. Wij komen er dus niet alleen met wat extra regels hieren daar. Het raakt ook de cultuur en het toezicht op de naleving van regelsdie bijvoorbeeld in protocollen zijn vastgelegd.
Ik heb in dit debat uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor de rol van derechter. Zonder ook maar iets af te doen aan de plicht van het OM om zorgvuldigen gewetensvol te opereren, zijn het bij uitstek het strafproces en de strafrechterdie moeten waarborgen dat onschuldigen niet achter de tralies belanden. Dankan de minister wel wijzen op het instrument van de herziening en zeggen dathet systeem uiteindelijk werkt, maar dat kan niet wegpoetsen dat hier weldegelijk een onschuldige is veroordeeld en dat de waarborgen in de reguliererechtsbescherming kennelijk niet toereikend waren totdat de echte dader zichbekendmaakte. Dat blijft toch een ernstig feit. Er is hier wel degelijk sprakevan een geschonden vertrouwen in het functioneren van de strafrechtspraak.Ik meen dan ook dat vooral binnen de rechterlijke macht zelf de discussiemoet worden voortgezet, bijvoorbeeld over zwakke plekken in het strafrechtsysteemen de wijze waarop tot overtuigend bewijs wordt geconcludeerd. De ministermoet alert zijn om te zien of dit door wettelijke maatregelen moet wordenondersteund.
Ik was het eens met de minister dat de essentie van de ministeriëleverantwoordelijkheid is om uitleg te geven en verantwoording af te leggen.En als er misslagen zijn gemaakt, moeten doeltreffende maatregelen wordengenomen om nieuwe misslagen te voorkomen. Dat neemt niet weg, en hierin kanik de minister dus niet helemaal volgen, dat verantwoordelijkheid nemen somswel degelijk ook opstappen kan inhouden. Dat kan aan de orde zijn als er naarde mening van een minister zulke ernstige fouten of fouten met zulke ernstigegevolgen zijn gemaakt dat alsnog wordt afgetreden, maar dan inderdaad nadatten overstaan van het parlement verantwoording is afgelegd. Het kan nodigen wenselijk zijn, maar ik zie dat vooral ook als een persoonlijke afweging,dat een minister als het ware de schuld die is ontstaan door een opeenstapelingvan tekortkomingen, op zich neemt en bijdraagt aan loutering, aan herstelvan het geschonden recht door af te treden.
Voor het parlement gaat het nu echter om de vertrouwensregel. De persoonlijkeinvulling van de ministeriële verantwoordelijkheid is het onderscheidenvan de vertrouwensregel: kunnen wij nog vertrouwen hebben in deze minister?Die vraag is vanavond ook scherp op tafel gelegd. Daar wil ik helder overzijn. Mijn fractie ziet in het licht van dit debat geen grond om het vertrouwenin deze minister op te zeggen. Wij zullen ook niet voor de ingediende motievan wantrouwen stemmen. De analyse van de gemaakte fouten, de voortvarendheidwaarmee de minister heeft geopereerd nadat de fouten aan het licht zijn gekomen,en de maatregelen die nu in het vooruitzicht zijn gesteld, vinden wij vertrouwenwekkend.Het zal er nu vooral om gaan om hard te werken aan het herstel van het vertrouwenin de rechtsstaat, dat door deze affaire een geduchte deuk heeft gekregen.Wij wensen allen die hierin een verantwoordelijke taak dragen en de zovelemensen in dit land die zich daar gewetensvol en met grote inzetook sterk voor maken, daar ook van harte succes en sterkte bij.
De heer Eerdmans (LPF):
Voorzitter. Ik vond het begin van het betoog van de minister behoorlijksterk. Het was sterk, overtuigend en emotioneel. Daarna begon het hele debatwat technisch te worden. Ik vond het zelfs zeer technisch. Het werd ook onduidelijkwaar wij het over hadden. Zo was er een groot misverstand tussen de heer Wolfsenen de minister dat wij zelfs in acht interrupties niet hebben kunnen oplossen.Dat vind ik altijd heel jammer in zo'n debat. Dan krijg ik niet duidelijkvoor ogen wat wij daarmee opschieten. In die zin is er geen brug geslagen.
Mijn fractie blijft bij de zware verwijten die zij heeft jegens het OM.Er moeten, wat mij betreft, consequenties volgen voor de hoofdbetrokkenendie de fouten hebben gemaakt. Een "clean sweep" is nodig, het vertrouwenbij de bevolking is aan het wegebben en dat vertrouwen moeten wij herwinnen.En werkelijk, het helpt door hoofdbetrokkenen daarop aan te spreken. Dat lijktmij ook terecht met het oog op de rapportage van de heer Posthumus.
In deze Kamer wordt heel vaak gezegd dat de Kamer geen personeelschefis en dat wij het niet over ambtenaren moeten hebben. Wij hebben het hiergehad over de heer Joustra, wij hebben het hier gehad over de heer Tonino,wij hebben het hier gehad over de heer Steenhuis, wij hebben het hier gehadover de heer De Wijkerslooth en wij hebben het hier gehad over de heer Doctersvan Leeuwen. En wat valt op? Het zijn allemaal zo'n beetje OM-ambtenaren.De heer Luchtenveld van de VVD heeft indertijd een heel betoog staan ophangenwaarom de heer Tonino moest vertrekken. De heer Dittrich heeft nog geen jaargeleden in Intermediair gezegd: mijnheer De Wijkerslooth, u kunt vertrekken,bekijk het maar! Ik vind het dus heel flauw en ook hypocriet als wij hiermet z'n allen nu ineens zo moeilijk gaan doen over de hoofdbetrokkenen indeze zaak. Wij praten gewoon heel regelmatig – en dat is ook helemaalniet verkeerd – over mensen die binnen ons publiek bestel werken, diezware verantwoordelijkheden dragen, maar die daar ook op afgerekend mogenworden.
Kortom, het is zeer treurig om te horen dat vanavond op de radio wordtgemeld dat de korpschef van Rotterdam geen aanleiding ziet om een straf uitte delen aan de betrokken rechercheurs. Ik vind het zeer treurig om te vernemendat er nog steeds geen grote steun bestaat om ook de hoofdbetrokkenen in hetOM – de officier en mevrouw de advocaat-generaal – na hun duidelijkemiskleunen een straf te geven. Ik heb de motie-Wilders dan ook ondertekend,om dat alsnog bij de minister onder de aandacht te brengen.
Dan de motie van mevrouw Vos. Er zijn verschillende redenen om die motiete steunen. De minister kan aantoonbare fouten hebben gemaakt. De ministerkan gelogen hebben. Dat is ook een reden om een dergelijke motie te steunen.Of heeft de minister de misstappen die zijn begaan, niet erkend? Welnu, wijzijn daar niet van overtuigd. Wij zullen die motie dus niet steunen. Belangrijkvoor ons is ook dat de gebeurtenis waarbij de grootste fouten zijn gemaakt,zich vijf jaar geleden heeft afgespeeld. Deze minister was toen geen minister,zoals hij zelf al heeft gezegd. Wij zullen vanavond dus niet het aftredenvan deze minister vragen.
Tot slot: mijn fractie zal het initiatief van de commissie van wijzenwel degelijk steunen, want een drama zoals wij vandaag hebben besproken, magniet worden herhaald. Ik ben echter wel benieuwd naar de uitvoering. Immers,als we het te ver doorzetten, dan zie ik Netwerk weer een uitzending makenover iemand die uit de gevangenis wordt gewipt en vervolgens toch de moordenaarblijkt te zijn. Dan is precies het tegengestelde aan de orde en dat moetenwe voorkomen. Laten we de bewijsvoering in dit land niet zó gaan dichttimmeren,niet zó strikt gaan regelen, dat er geen crimineel meer achter de traliesverdwijnt.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Voorzitter. De grootste zorg van D66 aan het begin van dit debat was helder:wij waren bang dat de minister de fouten na de Schiedammer parkmoord zou afdoenals een ongelukkige, maar eenmalige opeenstapeling van fouten. Dat zou namelijkbetekenen dat er geen structurele maatregelen te verwachten waren. Ik zalook nu helder zijn: op dit punt is de minister ons tegemoetgekomen; hij heefteen aantal toezeggingen gedaan aan D66 en anderen met vergelijkbare kritiek,zoals aan collega's Weekers en Wolfsen. Laat ik de belangrijkste opsommen.
In de eerste plaats heeft de minister toegezegd dat het sanerende werkvan de heer Posthumus niet eenmalig was, maar dat deze nog langere tijd zalopenstaan voor mensen binnen de justitiële keten die misstanden aan hetlicht willen brengen of zelf in gewetensnood zijn gekomen. Dat betekent dater structureel ruimte komt voor kritiek binnen de justitiële keten enook dat daarmee daadwerkelijk iets zal gebeuren. Dat is een belangrijke stap.Bovendien zien wij in een dergelijke structurele maatregel een eerste explicieteerkenning van de minister dat het rapport van de heer Posthumus meer was daneen verslag van een toevallige reeks incidenten.
Ten tweede heb ik de minister gevraagd om eindelijk eens serieus te kijkennaar wat in het Britse systeem "Criminal Cases Review Commission"wordt genoemd. Met zo'n permanente onafhankelijke commissie kunnen incidentenbinnen de politie, justitie en rechterlijke macht worden onderzocht en kanpermanent de werking van het systeem tegen het licht worden gehouden. De ministerheeft zich daar tot nu toe altijd tegen verzet, maar vanavond heeft hij zichvoor het eerst bereid verklaard om hierover na te denken. Dat is winst, maaruiteraard wacht mijn fractie het resultaat van dit denken af. Daarom vraagik de minister of hij hierover nog dit jaar uitsluitsel wil geven.
Ten derde heeft de minister toegezegd om alle 47 aanbevelingen uit hetrapport van de heer Posthumus integraal over te nemen. Daarbij zit een aantalmaatregelen die voor D66 zeer welkom zijn. Binnen OM en justitie zal structureletegenspraak worden georganiseerd. Dat betekent een nieuwe manier van werken:verhoren zullen voortaan op video worden vastgelegd; personeel zal beter wordengeschoold in forensisch, technisch en tactisch recherchewerk; het NFI moetbeter rapporteren; het beheer van sporenmateriaal en bewijszal beter worden geregeld. Zo is er nog een groot aantal maatregelen die eenbegin zullen zijn van een betere manier van werken en wellicht een aanzetzullen vormen tot de cultuuromslag die D66 nodig acht.
Eén element is beslist nog niet bevredigend afgerond: de personelegevolgen voor de mensen die cruciale fouten hebben gemaakt. Daarbij denkenwe in eerste instantie aan het verhoor van Maikel; dit raakt immers aan iedersrechtsgevoel. Mijn fractie realiseert zich echter dat dit niet valt onderde directe competentie van de minister. Ik denk dat hier een belangrijke taakvoor de gemeenteraad van Rotterdam ligt, die wel direct de korpsbeheerderhierop kan aanspreken. Minister Donner heeft ondubbelzinnig de verantwoordelijkheidop zich genomen voor alle gemaakte fouten. De minister kon ook niet anders,hij ís immers politiek verantwoordelijk. Toch zijn wij onder de indrukvan de scherpe bewoordingen die hij hier zelf voor heeft gekozen. Daar staattegenover dat de minister er nog steeds geen blijk van geeft dat zijn optredenin de media, direct na de uitzending van Netwerk, minder gelukkig was. Deminister deed daarin voorkomen dat de geconstateerde fouten niets meer warendan ongelukkige incidenten. Het lijkt alsof heel Nederland, in ieder gevalde meerderheid van deze Kamer, inmiddels tot de conclusie is gekomen dat ditanders ligt. Alleen minister Donner zelf is nog niet zover. Hij heeft nogsteeds niet volmondig erkend dat er structurele serieuze misstanden zijn binnende justitiële keten. Mijn fractie betreurt dat zeer. De minister heeftechter wel een lange lijst van maatregelen aangekondigd om die structureleserieuze misstanden voortvarend aan te pakken. Ik begrijp daarom werkelijkniet waarom het zo moeilijk voor de minister is om dat gewoon zo uit te spreken.Hij zou daarmee bijdragen aan het herwinnen van het vertrouwen omdat dan duidelijkis dat hij begrijpt wat er aan de hand is.
Zoals gezegd is ook dit laatste punt belangrijk voor de fractie van D66,maar de minister neemt wel de maatregelen die horen bij onze analyse. Daarbijlijkt hij niet meer uit te gaan van een serie incidenten. Ik zal van de formuleringgeen halszaak maken, maar ik zou het waarderen als de minister in zijn tweedetermijn op dit punt alsnog boven zichzelf zou willen uitstijgen.
De heer De Wit (SP):
Mevrouw Van der Laan heeft tamelijk forse bewoordingen gekozen in haareerste bijdrage. Wij weten van haar dat zij dat vaker doet. Zij is blij datde commissie-Posthumus II mensen in ieder geval de mogelijkheid biedt om hunei kwijt te kunnen, om het zo maar even oneerbiedig uit te drukken. Dan veranderter dus niets. Als de cultuur blijft bestaan die mevrouw Van der Laan zo scherpbekritiseert, weten mensen dat zij altijd nog naar de commissie-Posthumuskunnen. Wat is de garantie dat de commissie-Posthumus II bijdraagt aan eencultuuromslag? Wat is de garantie dat al die maatregelen die de minister aankondigten waarvan mevrouw Van der Laan zelf heeft gezegd dat ze niet meer dan vanzelfsprekendzijn, leiden tot de cultuurverandering waarover zij het zo uitgebreid en kritischheeft gehad?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Het feit dat die commissie er komt, betekent dat er openheid zal komenover de problemen die er zijn. Ik was zelf onder de indruk van de kwaliteitvan het rapport van de heer Posthumus. Ik ben blij dat wij dat in alle openheidhebben gekregen. Het feit dat het rapport op tafel ligt, betekent al een aanzettot een nieuwe cultuur van openheid, omdat mensen weten dat fouten naar buitenkomen. Het feit alleen dat die commissie er zal zijn en dat men weet dat menmet twijfels en kritiek ergens naartoe kan en dat er iets mee zal worden gedaan,heeft al een reinigende werking. Ik ben ervan overtuigd dat dit de eersteopmaat kan zijn tot een cultuuromslag. Op de vraag van de heer De Wit of ikdaar zekerheid over kan geven, zeg ik: natuurlijk kan dat niet. Dat kan nooit.Wij moeten vandaag weten of er stappen in de goede richting worden gezet,of er stappen worden gezet naar een echte verandering in de werkwijze. Alsik de drie toezeggingen die ik heb genoemd, inclusief de 47 maatregelen, opeen rijtje zet, denk ik dat het de goede kant op gaat.
De heer De Wit (SP):
Als mevrouw Van der Laan niet zeker weet of de maatregelen waarvan zijspreekt een cultuuromslag garanderen, waarom heeft zij er dan vertrouwen indat de inzet van de minister juist daarvan moet komen? Waar komt dat vertrouwenvandaan als zij niet eens weet of die maatregelen daadwerkelijk het door haargewenste effect zullen hebben?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik heb net een uitgebreide opsomming gegeven van de maatregelen die erkomen. Ik denk daarbij aan de 47 maatregelen en aan de commissie-Posthumus.Je kunt nooit van tevoren met 100% zekerheid zeggen dat alles daardooropeens beter zal gaan. Dat is volgens mij ook niet de inzet van het debatvan vandaag. De inzet voor de D66-fractie is de vraag of wij op weg zijn omhet vertrouwen te herstellen. Zijn wij op weg naar een cultuuromslag? Zijnwij op weg naar een betere manier van werken waarbij het niet kan gebeurendat men overal in de justitiële keten steken laat vallen? Dat zijn devragen die wat ons betreft vandaag hebben voorgelegen. Ja, wij hebben er vertrouwenin dat wij nu de goede weg zijn ingeslagen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik kan de vreugde van mevrouw Van der Laan niet helemaal volgen. De ministerheeft al voor het debat in zijn brief aangekondigd dat hij de 47 maatregelenging uitvoeren. Mevrouw Van der Laan vindt de vervolgcommissie-Posthumus geweldig.Ik hoop het ook, maar ik hoorde de minister zeggen dat een zaak zoals de ernstigezaak waarover wij nu spreken niet eens door de commissie-Posthumus zou mogenworden behandeld. Zaken waarover de rechter tot in hoogste instantie een oordeelheeft geveld, vindt de minister niet in aanmerking komen voor deze commissie.Ik vraag mij dan echt af wat de winst is. Mevrouw Van der Laan heeft zelfvastgesteld dat de minister heeft geweigerd om te erkennen dat sprake is vanstructurele misstanden.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik hoop van harte dat hij dit alsnog in zijn tweede termijn zal doen.Dit neemt niet weg dat wij er vertrouwen in hebben dat het instellen van decommissie-Posthumus betekent dat er binnen het systeem op een andere maniermet fouten zal worden omgegaan. Het betekent eigenlijk eenstructureel andere manier van werken, omdat men weet dat men met zijn klachten,twijfels en gewetensnood ergens naartoe kan gaan. Nu kan dat niet. Wij hebbenverhalen gehoord van de vakbond en van ex-medewerkers. Het is belangrijk datmen ergens naartoe kan. Ik geloof niet dat de zaak in een la verdwijnt. Ikgeloof dat de heer Posthumus ervoor zal zorgen dat er feedback komt en dater suggesties zullen worden gedaan. Door dit rapport te schrijven heeft hetOM er al blijk van gegeven zaken structureel te willen aanpakken. Het OM zaldit ook gebruiken om zijn eigen werkwijze tegen het licht te houden, teneindeconstant te blijven verbeteren en ervoor te zorgen dat er een cultuuromslagkomt.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Welke toezegging wilt u in tweede termijn van de minister hebben, zodatu uw vertrouwen kunt handhaven? Moet de minister erkennen dat er wel degelijksprake is van structurele misstanden, voordat u het vertrouwen in de ministerhandhaaft?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Het gaat mij niet om de precieze formulering, maar het zou wel chic zijnals de minister op dit punt wat duidelijker was. Dat zal een bijdrage leverenaan het herstel van het vertrouwen.
De heer Eerdmans (LPF):
Ik stond vanmiddag om één uur te kijken naar een uitzendingop RTL7, waarin u zei: het is zeer twijfelachtig of wij met deze ministerkunnen doorgaan, gelet op de cultuur die er heerst, de weigerachtigheid vande minister en zijn optreden van afgelopen week. Wat is er deze dag nu zofantastisch veranderd? U kon het maar niet begrijpen, en u trok het hele zesuurjournaalnaar u toe. Het enige wat u nu echter tegenkomt is een minister die nog starderis dan hij al was. U zegt dat de hele Kamer iets heeft begrepen, maar datalleen de minister het niet heeft begrepen. Ik ben dat met u eens. Dan begrijpik de heer Van Haersma Buma veel beter. Hij begon zijn betoog zoals hij hetook heeft geëindigd. Ik betrap u er nu al voor de tweede keer op, enik ga het nu echt bijhouden. Bij het debat over het tbs-beleid hield u ookeen fantastisch verhaal, waarmee u veel aandacht trok. Is er nu echt ietsveranderd? Had u nu werkelijk iets anders verwacht dan dat de commissie-PosthumusII zou worden ingesteld?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Wij zijn het debat heel open ingegaan, om ons te laten overtuigen doorde minister. Sommige collega's hebben dat niet gedaan. Zij hebben van tevorenal in de media aangegeven dat de minister wat hun betreft kan opstappen. Zohebben wij de zaak niet benaderd. Het is duidelijk dat het buitengewoon ernstigis wat er is gebeurd. Er moet iets veranderen; er moet een cultuuromslag komen.Er moet voor worden gezorgd dat misstanden structureel worden aangepakt. Deminister neemt de totale verantwoordelijkheid voor alle fouten die zijn gemaakt.Er komen verbeteringen aan, zoals de instelling van de commissie-Posthumus.Ik vind dat u daarover niet badinerend moet doen, want ik denk dat deze commissieeen belangrijke verandering betekent voor het werk van het OM. Gelet op datalles staan wij ervoor open om ons te laten overtuigen. Wij zijn overtuigd,en kunnen met deze minister doorgaan.
De heer Eerdmans (LPF):
Ik zie er weinig van terug. Ik kan niet zeggen dat ik het niet oprechtvind, maar u begon uw betoog heel anders. Het gaat om vertrouwen in de ministeren om de vraag of hij het aankan en of hij zaken kan veranderen. Ik denk datik daarin geloof, maar ik kreeg de indruk dat u daar vanochtend helemaal nietin geloofde. Dat maakt het een beetje een operette en dat vind ik eigenlijkjammer.
Steunt u wel de motie van de heer Wilders?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik kan niet zoveel met de indruk die ik op de heer Eerdmans heb gemaakt,dus ik zal daar verder niet op ingaan.
De motie van de heer Wilders gaat over het ontslaan van ambtenaren. Daaroverheb ik al gezegd dat de Kamer daar niet over gaat. De minister gaat er ookniet over. Wij moeten dat wel staatsrechtelijk zuiver benaderen. Ik heb alduidelijk gezegd wat ik ervan vind, namelijk dat het wel heel slecht zou zijnvoor het rechtsgevoel in Nederland als de twee politieagenten die dat verschrikkelijkeverhoor hebben afgenomen, gewoon op die manier kunnen doorwerken. Mijn meningkent u, maar dat is iets anders dan dat de Kamer over deze zaak een uitspraakkan doen.
De heer Eerdmans (LPF):
In het AD van vandaag zegt oud-rechter en geachte afgevaardigde de heerBoris Dittrich: dit kan niet zonder consequenties blijven; de zaak is zo serieusen heeft het gevoel van de rechtsorde zo geschokt; het kan niet anders. Hijzit er ook nog bij. Dat zijn inderdaad grote woorden en ik ben het er nogmee eens ook. Dan kunt u toch een uitspraak ondersteunen van de Kamer diedat zegt? De heer Wilders schrijft dat op. Hij zegt: dit kan niet zonder consequentiesblijven, precies zoals de heer Dittrich, uw grote leider, dat zegt. Dat moetu dan toch onderstrepen? Dan kunt u toch gewoon met die motie instemmen? Datis toch helemaal geen gebaar dat wij hier nu verkeerde zaken doen als Kamer?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat niet, maar het is wel heel raar om een uitspraak te doen over ietswat je niet kunt waarmaken. Ik vind het belangrijk dat Kamermoties gaan overiets waar wij over gaan. Wat je zegt in het plenaire debat, wat je zegt inde pers, dingen waarmee je ook probeert de publieke discussie te beïnvloeden,daar hebt u allemaal gelijk in. Ik ben het zeer eens met de woorden van mijngrote leider, maar dat betekent niet meteen dat je dat dan altijd in een Kamermotiemoet zetten. Ik wil het best nog even overleggen, maar ik weet niet of ditwel zo ontzettend veel oplevert.
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Ik kan mij aansluiten bij de heer Eerdmans. Er is veel bombarie bij deD66-fractie om dan aan het einde tot de conclusie te komen dat men tevredenis met de commissie. Ik wil mevrouw Van der Laan een vraag stellen. Zij zegtdat er een cultuuromslag moet komen bij het OM. Zij denkt dat dit kan doorhet instellen van een commissie. Kan zij mij één voorbeeld gevenwaarbij er een cultuuromslag is gekomen in een heel apparaat doordat er eencommissie is ingesteld door de regering? Kan zij mij daar éénvoorbeeld van geven?
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat is in Engeland gebeurd met het instellen van de judicial review committee,al is dat geen Nederlands voorbeeld. Dat betekent dat de werkwijzevan...
De heer Nawijn (Groep Nawijn):
Wij zijn nu in Nederland, mevrouw Van der Laan.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Voorzitter. Ik vind het een beetje bizar worden als wij hier een soortquiz krijgen en als ik niet meteen met een voorbeeld kan komen van iets watooit in het verleden goed gewerkt heeft, dan wordt er verondersteld dat ditdan allemaal niet zou werken. De vraag die hier voorligt – en ik dreigin herhaling te vervallen – is of wij vertrouwen erin hebben dat diecultuuromslag er gaat komen. Ik heb aangegeven dat dit mijns inziens van heelveel verschillende punten zal afhangen, maar als ik de optelsom maak, danis mijn afweging op dit moment dat het de goede kant op gaat. Natuurlijk moetenwij dat scherp in de gaten houden. Wellicht mag ik tegen de heer Nawijn, diedaar een opmerking over heeft gemaakt, zeggen: ik denk dat het effectief isals de Kamer stevig inzet. Je ziet ook vandaag weer, juist omdat er zeer bredekritiek was van zeer veel collega's, dat je veranderingen bewerkstelligt,net zoals wij trouwens hebben gedaan in het tbs-debat. Het is volgens mijde rol van de Kamer om de regering scherp te houden en ik vind het fijn alswij als collega's dat soort dingen voor elkaar kunnen krijgen. Daarmee latenwij namelijk zien aan onze kiezers dat wij ons werk goed doen.
De heer Wolfsen (PvdA):
Voorzitter. Ik heb een opmerking vooraf en dan kom ik tot het oordeelover dit debat. Ik heb niet veel geïnterrumpeerd, omdat dat vaak leidttot een verrommeling van het debat. Ik heb wel sterk geïnterrumpeerd –iemand zei dat en het klopt ook wel – op het punt van die DNA-profielen.De minister heeft toen gezegd wat hij gezegd heeft. Er zijn twee profielengemeld. Het is een ingewikkelde discussie. Ik wil nog wel een brief van deminister – ik zal het nu verder niet uitdebatteren met de minister enhij hoeft er straks ook niet meer op in te gaan – over het volgende.Zijn er nu naar zijn oordeel wel of niet sporen aangetroffen van enige derdeop al die zeven plekken die genoemd zijn? Mijn tweede vraag is hoe de ministerhet feit waardeert dat het vinden van die sporen bij derden, als ik het goedbegrepen heb, weggelaten is in de brief aan het OM en de rechtbank. Hoe waardeertde minister dit, mede in het licht van de stukken die vandaag openbaar gewordenzijn? Die stukken hebben wij kort voor het debat gekregen. Iedereen heefteruit geciteerd. De gesprekverslagen zouden erop kunnen duiden dat op zekeremanier is gestuurd. Dat weten wij echter niet. Ik wil daarover nog een haarscherpeuitleg van de minister krijgen. Wij moeten dat nu maar niet meer uitdebatteren,want dan gaan wij weer over specifieke pagina's spreken. Ik vind het echterwel belangrijk.
Ik kom toe aan onze conclusie. Deze zaak heeft ook onze fractie ernstiggeschokt. Ik vind het goed dat wij dit debat vandaag hebben gevoerd. Ik vindhet ook goed dat wij het pas hebben gedaan nadat wij het rapport-Posthumushadden ontvangen. Wij hebben een zekere rust ingebouwd voordat wij met deminister in gesprek gingen. Ik ben er zelfs trots op dat wij die tijd hebbengenomen en niet onmiddellijk bovenop de zaak zijn gedoken. Vanaf het beginheb ik gezegd dat wij echt wilden dat de onderste steen boven zou komen.
Wij moeten concluderen dat voor het eerst in de geschiedenis zo openhartigwordt gerapporteerd over fouten. Voor het eerst worden dit soort fouten zogenadeloos en zo openhartig blootgelegd. Openhartiger dan ik had verwacht.Eerlijk is eerlijk.
Er was een samenloop met het onderzoek dat al door de minister was gestarten de nieuwsuitzending. Doordat deze elkaar hebben gekruist, zijn allerleimisverstanden ontstaan. Het heeft een eigen dynamiek gekregen. Het past nietom kritiek te hebben op de media. De heer Rouvoet heeft mooie en ware woordengesproken over het grote belang van de controle door de media op de rechtspraaken op de rechtsstaat.
Bij een zo grote schok van de rechtsorde resteert de vraag of deze ministervan Justitie moet worden weggestuurd. Wat de minister heeft gezegd over deministeriële verantwoordelijkheid deugt natuurlijk niet helemaal. Verschillendecollega's hebben daarover ook al iets gezegd. Hij zei dat een minister nietmoet aftreden voor iets dat voor zijn aantreden is gebeurd. Dat lijkt onsonzin. Het is heel goed mogelijk dat een minister in het bekend worden vaniets uit het verleden aanleiding ziet om af te treden. Dan komt er een ander.Uiteraard hoeft een minister daarover niet uit zichzelf af te treden. Hetis vooral de vraag of de Kamer het vertrouwen heeft dat de bewindsman de gemaaktefouten krachtig zal corrigeren. Een andere, zeer belangrijke vraag is of hetinstituut van de minister van Justitie niet zodanig is aangetast door alleswat is gebeurd, dat hij het niet meer op een geloofwaardige wijze kan invullen.
Voorzitter. Wij betrekken hierbij de volgende overwegingen. De ministerheeft goed geantwoord. Hij neemt alle aanbevelingen over. Dat wisten wij natuurlijkal. Hij had het al geschreven en het was dus al bekend. De commissie-Posthumusblijft bestaan en krijgt bovendien een bredere taak. Over de zaak-Enschedeheeft hij gezegd dat hij er zijn volle medewerking aan zal verlenen wanneerde Kamer vraagt om ook daarnaar te laten kijken. Zo begrijp ik zijn woordenalthans. Ik zeg erbij dat wij niet alle evaluaties hier openbaar hoeven tebespreken. Wij bespreken hier ook niet alle operaties die zijn misgelopen.Het staat voor mij vast dat het moet gebeuren.
Ik dank de minister voor alle toezeggingen. Strafzaken kunnen makkelijkerworden heropend. De minister zal bekijken hoe kan worden geholpen om het aangerichteleed te verzachten. Er komt een grondige en structurele aanpak bij zowel hetOM als het NFI. Dat er in de pers door zowel de minister als de pg ongelukkigover is gesproken, maakt dit allemaal niet anders.
Wie heeft iets aan het wegsturen van een minister, als alles wat er gaatgebeuren je aanstaat? Waar sta je dan voor? Mijn hele fractie heeft zich gerealiseerd,dat het buiten het parlement misschien gemakkelijker is om uit te leggen wanneerje de minister wegstuurt dan wanneer je hem laat zitten. Ik zeg dat hier maarin alle eerlijkheid.
Voorzitter. Uiteindelijk zijn wij ervan overtuigd dat het voor het herstelvan het vertrouwen in de rechtsstaat belangrijker is dat deze minister dekans krijgt om te doen wat wij van hem hebben gevraagd. Hij moet zelf kunnenuitvoeren wat hij heeft toegezegd te zullen doen. Daartoe willenwij hem de kans geven. Om die reden zullen wij de motie van GroenLinks nietsteunen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik wil de heer Wolfsen één vraag stellen. Eerder heeft zijnfractie inzake een tbs-zaak, een zeer ernstige zaak met ernstige gevolgen,een motie van wantrouwen tegen de minister gesteund. Wij spreken nu over eenzaak waarin alle instituties die een rol spelen ernstige fouten hebben gemaakt.Er is geen corrigerend vermogen geweest. Het instituut van deze minister heefternstig gefaald. De heer Wolfsen heeft dat een structureel probleem genoemd.Kan hij uitleggen waarom hij het in de tbs-zaak wel noodzakelijk vond eenmotie van wantrouwen in te dienen, maar bij deze zaak zegt dat dat niet nodigis en dat de minister zijn werk verder moet doen?
De heer Wolfsen (PvdA):
Dat denk ik te kunnen uitleggen. Wat bij de tbs-affaires gebeurde, gebeurdeallemaal onder de verantwoordelijkheid van deze minister. Wij zijn in de tweedebatten daarover hard geweest, maar naar onze eigen beleving wel fair enconsequent. Bij het debat over de ontvoering in Eibergen bleek dat er recentontzettend veel mis was, zowel bij de ontsnapping als in de kliniek zelf.De minister noemde dat toen zeer zorgwekkend. Dat vond allemaal plaats onderverantwoordelijkheid van deze minister. Wij vonden dat toen reden om de ministerweg te sturen. Deze zaak heeft grotendeels plaatsgevonden onder de verantwoordelijkheidvan zijn voorganger. Aanvankelijk schoof hij het daar zelf ook enigszins heen.Dat vind ik in staatsrechtelijke zin niet chique, want je moet het wel bijjezelf houden, maar het is een feit. Wij beoordelen de minister op datgenewat hij zelf heeft gedaan. Gebleken is dat hij zonder dat wij dat wisten hetonderzoek al in gang had gezet en grondig heeft laten evalueren. Dat is precieswat wij willen. Wij vinden alles goed wat er in deze periode is gebeurd, eerlijkis eerlijk. Dan moet je een afweging maken. Als je dat in de volle breedtegoed vindt, ook goed vindt wat er nu nog gaat gebeuren en ook goed vindt datalles wat je hebt ingebracht wordt overgenomen, moet je niet deze ministerwegsturen vanwege iets wat onder zijn voorganger is gebeurd.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik begrijp dat de PvdA vindt dat een minister alleen moet worden weggestuurdvanwege zijn eigen daden en de dingen waarvoor hij direct verantwoordelijkis. De PvdA ziet kennelijk in een zaak als deze, waar feitelijk elke institutiedie onder de verantwoordelijkheid van deze minister valt, zeer ernstig heeftgefaald, geen reden voor een motie van wantrouwen, omdat dat allemaal onderzijn voorganger is gebeurd.
De heer Wolfsen (PvdA):
Dat heb ik niet gezegd. Mevrouw Vos heeft niet goed geluisterd. Ik hebgezegd wat vandaag in deze kwestie onze afweging is geweest. Dat laat onverletdat wij een andere keer een andere afweging kunnen maken. Wij hebben dezeminister concreet op deze zaak beoordeeld.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Minister Donner:
Mevrouw de voorzitter. Ik dank voor de woorden die in tweede termijn gesprokenzijn. Ik ben het eens met de opmerking van de heer Eerdmans dat wij moetenoppassen dat dit debat niet eindigt in een aantal gedetailleerde discussies.
Ik zal daarom een brief sturen over het punt dat de heer Wolfsen naarvoren heeft gebracht. Ik neem daarbij ook het punt van het NFI mee en de eventueledruk.
De vraag van de heer Rouvoet hoe tunnelvisie in de rechtszaal voorkomenkan worden, zal ik meenemen in het stuk dat ik naar aanleiding van het verbeterprogrammavan het Openbaar Ministerie aan de Kamer zal sturen. Indien mogelijk ga ikdaarbij ook in op de review board en anders kom ik daarmee indien mogelijknog dit jaar.
Ook de andere punten die in dit debat aan de orde zijn geweest, zullenworden meegenomen. De zaak is immers te ernstig voor de rechtsstaat om hierte gaan millimeteren over wat er wel en niet gebeuren kan. Ik probeer zo goedmogelijk het vertrouwen in de rechtsstaat en het zelfvertrouwen van de rechtsstaatte herstellen.
Ik wil echter het beeld bestrijden dat de heer De Wit oproept, namelijkdat ik wantoestanden gedoogd heb. Hij wil dat de minister van Justitie eeneigen instantie wordt voor beroep om in te grijpen in rechterlijke beslissingenals er weer argumenten zijn. Dat past echter ten enenmale niet in de rechtsstaat,want dan wordt de minister van Justitie een eigen rechterlijke instantie.
De heer De Wit stelt ook dat ik de aanbevelingen die in het rapport staan,niet eigener beweging heb gedaan. Ik heb aangegeven dat een aantal al in ganggezet is. Ook wat dit betreft, ben ik het volledig eens met mevrouw Vos dathet oordeel over deze zaak aan de Kamer is. Ik heb ook niet bestreden datvanwege het verleden de minister daarover niet ter verantwoording geroepenof naar huis gestuurd zou kunnen worden. Dat is het goed recht van de Kamer.De Kamer moet dat ook doen als zij van oordeel is dat op die wijze het vertrouwenin rechtsstaat en in de rechterlijke macht kan worden hersteld. Daar is geendiscussie over. Ik heb alleen willen zeggen dat een minister dat niet uiteigen beweging vóór een Kamerdebat moet doen, omdat zijn opvolgervervolgens precies dezelfde feiten in de Kamer moet verdedigen. Dat punt ishier verder niet aan de orde.
Inderdaad, gelet op wat gebeurd is was dit niet een vreugdevolle zaakom te verdedigen. Het had niet behoren te gebeuren. De uitkomst betekent vooralle betrokkenen verlies, verlies voor het aanzien van het OM, verlies voorhet aanzien van andere betrokkenen, verlies voor degene die onschuldig heeftvastgezeten, verlies voor de jongen die onbehoorlijk is behandeld, kortom,verlies voor iedereen. In die zin wil ik het oordeel van de Kamer zien. Mijninzet is om te komen tot cultuurverandering en daartoe heb ik een onderzoekgestart. Verder heb ik de wil om de misstanden structureel aan te pakken enom ervoor zorgen dat wij in openheid over het functioneren van de rechterlijkemacht kunnen spreken teneinde het vertrouwen daarin zo niet te herstellen,dan toch wel te behouden. Dan wil ik verder niet praten over de vraag of ikdat moet doen of dat iemand anders dat moet doen. Het is aan de Kamer om daaroverte beslissen.
Eén verzoek wil ik de Kamer nog doen. Bij debatten als deze hebben de Kamerleden de gewoonte om na verwerping van een motie van wantrouwende minister te feliciteren. Mijn verzoek is om in het geval de motie ook nuverworpen wordt, geen handen te schudden. Dat wel doen zou een verkeerd beeldnaar buiten zijn.
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Ik wil de minister nog een vraag stellen, ook om mijn standpuntte verduidelijken. Ik begrijp heel goed dat de minister niet tegen de rechterkan zeggen wat hij moet doen. Echter, het kan gebeuren dat een zaak gigantischuit de hand loopt en dat er ongelooflijk veel fout gaat. De minister zou danin overleg met de procureurs-generaal kunnen voorstellen om de zaak te onderzoeken.Wat is daar nu op tegen? Uiteindelijk is dit ook nu gebeurd. Op deze manierkan de minister allerlei procedures voorkomen. Uiteindelijk is het ook bijde behandeling van de zaak tegen Wik H. zo gegaan. Er waren allerlei proceduresin verband met de veroordeelde B, maar door het vinden van een nieuwe daderis alles veranderd. Waarom zou de minister niet op een gegeven moment, losvan de gevolgde procedures, een onderzoek kunnen instellen? Op deze mogelijkheidhad mijn opmerking betrekking.
Minister Donner:
U geeft de situatie aan waarin zoiets gebeurt. In dit geval is dit ookgebeurd. Echter, als er geen nieuwe feiten zijn en de rechter niet tot herzieningbesluit, kan de minister van Justitie niet besluiten om wel te herzien. Daarmeezou namelijk een nieuwe rechtsinstantie worden gecreëerd.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister zei dat hij de problemen structureel gaat aanpakken. Is datde erkenning van het bestaan van structurele problemen? Kiest hij daarom voordeze aanpak?
Minister Donner:
Ik heb in de brief gezegd dat de feiten en omstandigheden die het rapportaangeven duidelijk maken dat wij met een uitzonderlijke situatie te makenhebben. Tegelijkertijd komt met het rapport een aantal zaken aan het lichten daarvan heb ik steeds gezegd dat wij die structureel moeten aanpakken.Dat is de reden waarom ik het Openbaar Ministerie heb gevraagd om met eenverbeterprogramma te komen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter. Ik heb nog één vraag. Net is bekend gewordendat de korpschef in Rotterdam reeds tijdens dit debat heeft gezegd dat geenmaatregelen hoeven te worden genomen tegen de twee rechercheurs die Maikelhebben verhoord. Wat vindt de minister ervan dat voordat dit debat is afgelopen,de korpschef in Rotterdam zoiets zegt?
Minister Donner:
De korpschef is niet de korpsbeheerder.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Maar het gaat mij vooral om het signaal dat hiervan uitgaat. Dit is eenernstige zaak en de korpschef kondigt zoiets aan voordat het debat klaar is.
Minister Donner:
Ik ben daar uitermate ongelukkig mee, maar een korpschef is geen korpsbeheerder.
De beraadslaging wordt gesloten.
De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.